Indonesië
Wilt u reageren op dit bericht? Maak met een paar klikken een account aan of log in om door te gaan.

Indonesië

Informatie- en nieuwsforum over Indonesië en Nederlands-Indië
 
IndexLaatste afbeeldingenRegistrerenInloggen

 

 27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast

Ga naar beneden 
2 plaatsers
AuteurBericht
wu

wu


Aantal berichten : 6613
Registratiedatum : 08-12-08

27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast Empty
BerichtOnderwerp: 27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast   27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast Icon_minitimevr 4 dec 2009 - 14:04

De orang ketjil zit in de kast

Hij verdiende een fortuin als bottelaar van drinkwater, en schreef een stapel boeken over Indië, die hij op eigen kosten aan prominenten zond. H.F. Tillema (1870-1952) bracht in de eerste helft van deze eeuw de kostbaarste fotoverzameling van de Indische armoede bijeen. Telkens weer beschreef hij de samenhang tussen volksgezondheid en ‘faecaalafvoer’ en pleitte hij voor betere riolering in Oost-Indië. Tegenover de vele gesluierde foto’s van de Indische samenleving die in omloop zijn, toont het onopgesmukte werk van Tillema letterlijk de beerput van de koloniale tijd. Maar waarom blijft die collectie verborgen?

door Ewald Vanvugt

Als gemeenteraadslid van Semarang noteerde Tillema in 1911 in zijn boekje Riooliana: “Het is wel eens interessant om na te gaan hoeveel faeces en urine een stad zoal oplevert.” Ruim tien jaar later schreef hij in deel zes van zijn reusachtige boek Kromoblanda - Over ’t vraagstuk van ‘het wonen’ in Kromo’s groote land: “Sanitaire en economische belangen, ze passen bij elkaar, vormen één geheel.”
Om de volksgezondheid te verbeteren vroeg Tillema allereerst meer overheidsgeld voor watervoorziening en riolering. Omdat een foto van een kakhuis – broedplaats van infectieziekten – zoveel duidelijker spreekt wanneer er een poepende mens op staat, publiceerde Tillema in Riooliana zijn eerste scatologische foto. In zijn hoofdwerk Kromoblanda heeft hij ‘het Indische poep-maar-raak-systeem’, waarbij massa’s mensen in krottensteden ongemerkt de bacteriën uit hun eigen en elkaars uitwerpselen opeten, uitvoerig vastgelegd.
In zijn pleidooi voor betere woonhygiëne documenteert hij dat de gezondheid van de bevolking op veel plaatsen op Java en in de Buitengewesten volmaakt werd verwaarloosd. Niemand anders dan Tillema heeft zoveel foto’s en beschrijvingen van de woningen van de orang ketjil (kleine man) in Nederlands-Indië gemaakt, en zoveel zeldzame gevoelige platen van plees, goten, riolen (al dan niet met poepende en wassende mensen), moerassen en andere kweekplaatsen van ziektekiemen verzameld. Voor het drekkige bestaan van mensen ver weg begon zijn werk aandacht te vragen.
In de tempo doeloe-historiografie is Tillema’s werk vrijwel over het hoofd gezien, misschien omdat veel van zijn foto’s te schokkend zijn voor die vergoeilijkende vorm van geschiedschrijving. Nog altijd hangt hier een sluier over de toestand van de plaatselijke bevolking onder het koloniale bewind, alsof het allemaal toch wel meeviel. Tillema’s fotoverzameling laat zien dat het niet meeviel. Maar wat blijkt? Dat deze collectie kritische koloniale foto’s haast natuurlijk ligt te verstoffen in een rijksmuseum.


27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast 4136512527_10822ed885
H.F. Tillema gefotografeerd op een van zijn tochten

27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast 4136512525_5f544e35f8_m 27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast 4136512529_11028c381f_m 27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast 4137280586_38d9ce3740_m
27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast 4136512523_d40160cd41_m 27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast 4136512519_98defdefe9_m 27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast 4136516731_a7922e2900_m


Hendrik Freerk Tillema groeide op in het Friese dorp Echten, waar zijn vader schoolhoofd was. In 1896, een kwart eeuw oud, vertrekt hij naar Oost-Indië, nadat hij zijn apothekersstudie in Leiden en Groningen heeft afgerond. In Semarang op Java werkt hij bij de apotheek van Klaasesz en Co. Drie jaar later, nog geen dertig jaar oud, neemt hij het bedrijf over. In de volgende vijftien jaren gaat de vindingrijke ondernemer het fortuin verdienen dat hem onder meer in staat zal stellen zijn koloniale kritiek uit te dragen in een reeks kostbare fotoboeken.
Een onaanzienlijk bedrijfje voor de aanmaak van mineraalwater bouwt hij om tot een voor die tijd hypermoderne fabriek van koolzuurhoudende dranken. Hij is in 1901 de eerste in Indië die het aandurft een gebouw van gewapend beton neer te zetten, en in zijn absoluut hygiënisch ingericht bedrijf werkt men aan een lopende band. Vanaf 1910 lid van de gemeenteraad van Semarang raakt hij bevriend met de stadsgeneesheer W.Th. de Vogel. In 1911 verschijnt een boekwerkje van ruim veertig bladzijden, de helft tekst, de rest ingevuld met ingeplakte foto’s en uitvouwbare kaarten. Riooliana noemt hij het album: een overzicht van de toestand en de plannen in Semarang.
Voor het eerst bekijkt hij onbeschroomd de onderkant van de koloniale samenleving. Waar blijven huisvuil, faeces (“gevaarlijk voor de gezondheid”), urine, badwater, keukenspoelwater (“zeer gevaarlijk”), waswater, grondwater? Tillema doet een bewogen en rationeel beroep op de gemeenteraad van Semarang en alle betrokkenen: het belangrijkste voor de volksgezondheid zijn de watervoorziening en de ‘faecaalafvoer’. Een deugdelijk rioolstelsel is duur, maar onmisbaar voor de bestrijding van infectieziekten. Wel benadrukt Tillema dat “de ingenieur van de gezondheid en de hygiënist” natuurlijk “niet de draagkracht van de belastingbetalende burger uit het oog mogen verliezen”.
Tillema’s passie voor hygiëne maakt hem in deze jaren niet alleen tot een kenner van rioleringen, een goed geïnformeerd koloniaal criticus en een bekwaam fotograaf, maar ook tot een rijke bottelaar van mineraalwater. De ajer blanda van de firma Klaasesz en Co – fabrieksmerk Hygea, met een opvallend zwarte kater als blikvanger – wordt aan de markt gebracht met ‘Amerikaanse’ methoden: soms liet hij boven een stad reclameplaatjes regenen uit een bemande ballon.
In 1913 geeft hij voor eigen rekening zijn eerste grote werk uit: Van Wonen en Bewonen, van Bouwen, Huis en Erf, over de woontoestanden in Semarang. In ruim 150 bladzijden, geïllustreerd met honderd foto’s, tientallen afbeeldingen en zeventig kaartjes, presenteert hij – voorloper van de niet-westerse sociologie - een studie van een Indische stad. De titelpagina vermeldt: “Niet in de handel”. Tillema zou al zijn boeken (behalve het laatste) in eigen beheer uitgeven. De oplage was gewoonlijk duizend stuks, de honderden foto’s werden met de hand ingeplakt; het geheel moet hem een kapitaaltje hebben gekost. Hoge ambtenaren en andere prominenten in Indië, en de Nederlandse deelnemers aan een internationaal woningcongres in Den Haag, kregen een exemplaar toegestuurd. Zijn volgende boeken stuurde hij ook aan de leden van de Staten-Generaal, regeringsinstanties in Nederland en tal van anderen. Mededeling voorin het boek: “Een beperkt aantal exemplaren stel ik verkrijgbaar voor hen die zich als belangstellenden bij mij aanmelden.”

Het werk van Tillema en zijn medestrijder, stadsgeneesheer De Vogel, leidde tot de aanleg van een waterleiding in Semarang, waarbij veel stadskampongs openbare kranen kregen. In 1914 werd Tillema benoemd tot officier in de orde van Oranje Nassau – het was een afscheidscadeau: datzelfde jaar ging hij met vrouw en drie kinderen terug naar het vaderland. Van Wonen en Bewonen had indruk gemaakt, en men vroeg hem een rapport over Nederlands-Indië te schrijven voor een volgende internationale woonconferentie. Zo begon hij – 44 jaar, welgesteld en actief als altijd – zijn ontzagwekkende documentatie van Oost-Indië. Eerst vestigde hij zich in Groningen, later verhuisde hij voorgoed naar Bloemendaal. Door het uitbreken van de wereldoorlog zou de conferentie in Rome in 1915 niet doorgaan. Maar Tillema schreef door. In 1915 kwam deel één uit van Kromoblanda. Acht jaar later verscheen een laatste dunne aanvulling op de reeks van zes kloeke delen.
Het motto van deel één is een citaat van Kartini, de Javaanse adellijke dame die in een bewogen brief in het Nederlands schreef: “Het is dieptreurig voor Indië en beschamend voor Nederland dat de Nederlanders over het algemeen, de ontwikkelden niet uitgezonderd, bitter weinig of niets van Indië afweten”. Tillema geeft een verklaring: “Dat de Europeaan Indië niet kent, is o.a. een gevolg van het feit dat hij zich niet aangetrokken voelt tot een bezoek aan de plaatsen waar de ‘orang ketjil’ (de kleine man) qoont. Dan zou hij immers uit zijn équipage of auto moeten stappen, en op de vuile modderige kampongweggetjes, waar de massa leeft en gedoemd is ziek te worden en ontijdig te sterven, gevaar lopen zijn helderwitte schoenen en witte pakean (kleren) te bezoedelen! En wat ‘staat’ in ons mooie Indië lelijker dan vuile broekspijpen en bemodderde schoenen? Aan die zucht voor een keurig uiterlijk bij de Europeaan wijt Indië voor een goed deel zijn onbekendheid.”

Voor bemodderde schoenen is Tillema nooit bang geweest, al liet hij zich volgens plaatselijk gebruik ook gerust door de inheemsen dragen. Tillema’s koloniale kritiek richtte zich vanaf het begin niet op de oorlogen, de uitbuiting of andere activiteiten, maar vooral op de onverschilligheid van de mensen die profiteerden van de armoe. “Lange jaren in de tropen gewoond hebbend was ik er steeds over verwonderd – om geen ander woord te gebruiken – dat men in Europa zo weinig belang stelt in het lot van de mensen die aan de aequator wonen, terwijl toch deze mensen het moderne leven in Europa mogelijk maken.” Tillema bleef zijn hele leven hartgrondig verbaasd dat de Nederlanders zo weinig wisten van Oost-Indië noch van de andere tropische landen waar hun welvaart vandaan kwam. Aan hun onwetendheid, het schild of de bast van hun onverschilligheid, wilde hij iets doen.
Wat dreef hem? In Kampongwee!, een brochure aan de regering die hij ook weer zelf uitgaf, vertelt hij hoe zijn vriend dr De Vogel hem uitnodigt het cholerahospitaaltje van Semarang te bezoeken. Het was 1910, in de stad heerst een epidemie.
Tillema’s schrijfstijl ligt altijd dicht bij spreektaal hier vertelt hij: “Een hoek omslaand zagen we een man kermend op de grond liggen, krimpend als een worm die een haak het lichaam voelt binnendringen. ‘Toewan, toewan’, kermde de stumper, ‘saja-poenja-proet-seperti-di-bakar. Toeloeng! Toelong!’ (Toean, toean, het is of mijn buik verbrandt. Help mij! Help mij!) De woorden klonken mij, de ‘blanda’, pas ingewijd in de verborgen narigheden van de stadskampongs, als een scherp verwijt in de oren. Vergeten heb ik die woorden nooit.”
Terug naar boven Ga naar beneden
https://indonesie.actieforum.com
wu

wu


Aantal berichten : 6613
Registratiedatum : 08-12-08

27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast Empty
BerichtOnderwerp: Re: 27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast   27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast Icon_minitimevr 4 dec 2009 - 14:05

Over H.F. Tillema melden encyclopedieën en biografische woordenboeken niets. In de bibliotheek bewaart men negen grote boeken en vele tijdschriftartikelen en brochures van zijn hand, evenals enkele stukken over hem, die in de pers verschenen tijdens zijn leven en bij zijn dood.
Rob Nieuwenhuys geeft in Oost-Indische Spiegel, het magistrale overzicht van de Indische letteren, in de paragraaf ‘De jonge Hollandse vrouwtjes’ een terloopse verwijzing naar Tillema, en stopt hem daarmee onterecht weg in een saai deel van de koloniale bibliotheek. Nieuwenhuys beschrijft dat rond de eeuwwisseling voor het eerst grotere aantallen Nederlandse vrouwen naar Oost-Indië gingen, die in gedrukte woongidsen (‘speciaal een vraagbaak voor dames’) raad zochten. Nieuwenhuys: “De verschijning van een groot zesdelig werk als Kromoblanda (1915-1923) van de Semarangse apotheker H.F. Tillema is er een symptoom van.”
Wie enkele bladzijden leest en foto’s bekijkt, ziet al vlug dat Tillema’s boek niets van doen heeft met ‘een vraagbaak voor dames’. Als Nieuwenhuys het werk van Tillema beter had gekend, zou dat vooral voor zijn fotoboeken een verrijking zijn geweest. In Met vreemde ogen (1988) benadrukt Nieuwenhuys, de verzamelaar van Indische foto’s, dat er weinig foto’s van de orang ketjil bestaan: “Welke Europeaan wilde de armoede komen bezichtigen en op de glasplaat vastleggen? Wie bezocht anders dan noodgedwongen de kampoengs met hun wrakke, vervallen bamboehutten?” Even verderop geeft hij het antwoord met twee foto’s: “De complete armoede in beeld. Foto’s zoals deze zijn zeldzaam. Ze komen dan ook uit een boek (Kromoblanda van H.F. Tillema, 1921) dat de armoede aan de kaak wil stellen.”
Twee terloopse zinnen – en nog een paar zijdelingse opmerkingen – is alles wat de Nederlandse geschiedenis over Tillema meldt, terwijl zijn collectie koloniale foto’s in het Leidse Rijksmuseum voor Volkenkunde sinds bijna vijftig jaar grotendeels onaangeraakt ligt weggestopt.

Aan het eind van de Kromoblanda, deel één, doet Tillema een oproep: “Het is mijn bedoeling (…) te trachten een juist beeld te geven van het leven en wonen in Nederlands-Indië, van baby tot grijsaard, van bruin, geel en blank. Hiervoor heb ik gegevens nodig, als foto’s, plattegronden, tekeningen, beschrijvingen, enz.” Tillema wordt de onvermoeibare documentalist van de volksgezondheid in Indië. Zijn oproepen vinden in ruime kring gehoor. In de volgende delen kan hij dan ook een stroom van gegevens over de hygiënische omstandigheden en aantallen zieken en sterfgevallen in de archipel afdrukken.
Uitgesproken koloniaal schuldgevoel is voor Tillema de drijfveer van zijn reuzenwerk. Met zijn verzamelingen foto’s, rapporten, brieven, statistieken lijkt hij vooral te willen bewijzen dat zijn schuldgevoel niet voortkomt uit zijn persoonlijkheid of ‘psychologische opbouw’, maar berust op de feitelijke waarnemingen van een menigte mensen. Al in 1922, toen pas vier delen van Kromoblanda waren verschenen, vroeg Noto Soeroto in het tijdschrift Nederlandsch-Indië Oud & Nieuw “of het mogelijk is dat dit ontzaglijke arbeid het levenswerk is van één enkel mens is”. Maar Tillema was geen groot schrijver of concies redacteur. Veel van zijn werk (en van zijn correspondenten) is overladen met statistieken. Overal loopt de lezer vast in ellenlange, in extenso geciteerde artikelen uit medische tijdschriften en rapporten van zendelingen. Tillema’s documentatie lijkt allereerst van belang vanwege de honderden foto’s van de inheemse woonsituaties die hij maakte en verzamelde.
Over Tillema is sinds zijn dood één artikel gepubliceerd, niet door een Nederlandse wetenschapper, maar door Victor King, etnograaf aan de universiteit van Hull, in het Londense tijdschrift Indonesian Circle (1987). Vorig jaar is Tillema’s Borneo-boek door King vertaald, en geannoteerd in het Engels verschenen: A journey to the peoples of Central Borneo. Deze enige mij bekende hedendaagse kenner van Tillema noemt Kromoblanda: “een massief compendium van informatie, statistieken, foto’s en illustraties die de hele Indonesische archipel bestrijken. Niet alleen de woonomstandigheden worden bekeken, maar ook de wateraanvoer, rioolstelsels, het voorkomen van ziekten (waaronder tyfus, cholera, malaria, tuberculose, pokken en melaatsheid), voedselvoorziening en voedingswijze, kleding en kinderverzorging.” King beschrijft Tillema vooral als etnograaf van de dajaks, ik wil hem beter leren kennen als maker en verzamelaar van kritische koloniale foto’s.
De inheemse bevolkingen wekken zijn compassie vanwege hun ziekten, en steeds meer ook vanwege hun dood. Nauwkeurig documenteert hij voorbeelden van Indische volken die in de aanraking met de westerlingen fataal hun levenslust verloren en gedeeltelijk of geheel uitstierven. “Waar de invloed der blanken het grootst is, is het moreel der bevolking het diepst gezonken.”

Na Kromoblanda maakt hij in de jaren twintig, inmiddels boven de vijftig, twee grote reizen naar de archipel. Over de eerste in 1924 publiceert hij het uitvoerige verslag Zonder tropen – geen Europa! (1926). In opzet en uitvoering vormt dit werk een aanvulling op Kromoblanda: een actueel verslag van de Indische woonomstandigheden, van Sumatra tot Nieuw-Guinea, met 334 foto’s (bijna alle door hem gemaakt).
Tillema benadrukt doorlopend dat de overheid gelijkelijk voor de gezondheid van Europeanen en inheemsen dient te zorgen. Hij heeft ernstige kritiek op het koloniale bestuur, maar is ook een gerespecteerd burger en bepaald geen opstandeling. In zijn tijd speelt de ‘Ethische Richting’ in de Indische politiek (een term die veelzijdig werd uitgelegd), en ook hij is een ‘hervormer’ die het koloniale systeem zeker niet wil afschaffen, maar het bovenal minder wreed wil maken. Meestal is hij kritisch via een omweg, zoals wanneer hij schrijft over “de vaccinateurs die met hun injectiespuiten meer bijdragen aan de pacificatie van Indië dan de militairen met hun kanonnen.”
In de Buitengewesten reist hij vaak vergezeld van de hoogste plaatselijke ambtenaar, zelfs in afgelegen streken gewend aan een stropdas. Zo zien we de reiziger in 1924 op Soembawa: “Waar de rivier te diep was om per auto verder te gaan, droegen stevige Taliwangers me door de kali.” Overal bezoekt hij ziekenhuizen en hospitaaltjes, en noteert de aantallen patiënten en hun behandeling. Steeds levert hij kritiek, bijvoorbeeld: “Het doet wat vreemd aan plusminus 65.000 gulden te zien besteed voor een assistent-residentwoning, terwijl geen tweeduizend gulden beschikbaar is om een inrichting die matige eisen voor het verplegen van zieke mensen stelt, te stichten.”
Ruim een kwart eeuw had hij zich ingezet als propagandist van de hygiëne in het ‘door en door zieke Indië’. Toenemend zwerft zijn aandacht van de drek naar de juwelen. Voor het eerst lijkt hij het kunstige houtsnijwerk en de ikatweefsels te zien, en naast beerputten fotografeert hij nu ook dakversieringen. Tillema wordt een enthousiast volkenkundig fotograaf.
Zijn boodschap dat het rijke noorden verplicht is zich te bekommeren om het arme zuiden, verwoordt hij in de slogan Zonder tropen – geen Europa! Deze titel gebruikt hij voor het grote reisboek uit 1926 en tien jaar later nogmaals voor een bundel kranteartikelen. “Waar ter wereld baby’s bed of wieg staat, in paleis of hut, of moeder arm is of rijk, al de duizenden kindertjes die dagelijks worden geboren, van het ogenblik dat ze het levenslicht aanschouwen tot het moment van het verscheiden, blijven ze afhankelijk van de stoffen die op tropische bodem groeien, verzameld door tropische mensen!” Tillema meent aanvankelijk dat zo gauw als de mensen in Nederland hun afhankelijkheid van tropische grondstoffen zouden beseffen – olie, rubber, kapok, copra en al die andere produkten die het comfortabele leven in het Westen mogelijk maken – zij uit dankbaarheid vanzelf een deel van hun luxe zouden doorgeven aan ‘die arme tropische mensen’.

Ruim zestig jaar oud maakt hij zijn laatste grote reis (1931-32), deze keer niet om op veel plaatsen het falen van de dagelijkse hygiëne vast te stellen, maar nu met het doel een film te maken over de dajaks. De reis naar Centraal-Borneo duurt uit en thuis meer dan een jaar – een hoogtepunt in zijn rijke leven. Hij brengt de film uit en publiceert een reisboek geïllustreerd met honderden foto’s en filmbeelden. Boek en film zijn beide getiteld naar een landstreek: Apo-Kajan. Dit is Tillema’s vrolijkste boek, ook het enige dat bij een uitgever verscheen.
De witharige reiziger is op Borneo mild gestemd. Als hij de inheemse cultuur dan niet voor uitsterven kan behoeden, zal hij zorgen dat de herinneringen op film en foto blijven bestaan. De dajaks zullen verdwijnen, maar hun schaduwen worden niet uitgewist. Zijn aandacht en camera’s richt hij nu niet op ‘urineplaatsen’en ‘moeders met stakkertjes’, maar op ‘dajaks in vorstelijke krijgskleding’ en ‘snijwerk op bamboe’. Hij geniet van de samenleving die van alle plaatsen waar hij is geweest, het minst is beïnvloed door de blanda’s. Maar ook nu neemt hij foto’s van ‘een fraai geval van Dajakse schurft’ en allerlei andere zieken in het reisverslag op. Tillema’s boeken zijn verrassend vanwege de nooit getoonde afbeeldingen van het dagelijks leven. Hij maakte bijvoorbeeld een schitterende plaat van de dwangarbeiders, de ‘heerendienstplichtigen’ die iedereen moet hebben gezien, maar het liefst over het hoofd zag.
Wat na zijn dood met zijn spullen moeast gebeuren, heeft Tillema precies voorbereid. Al in 1939 zegde hij zijn collecties etnografica, foto’s en clichés toe aan het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden. Hij schonk onder meer 3000 negatieven, 6000 foto’s zonder negatieven, 10.000 meter film en 1500 gedrukte platen. Ruim een jaar later kreeg hij van de universiteit van Groningen een eredoctoraat, ‘wegens zijn wetenschappelijke verdiensten op hygiënisch gebied en zijn streven en werken ter bevordering van betere hygiënische toestanden in Oost-Indië’. Van de achting heeft hij intens genoten. Onder de onzekere oorlogsomstandigheden besloot hij in 1942 zijn collecties voortijdig naar het museum over te brengen.
Tot kort daarvoor had hij stukjes bij foto’s uit zijn archief geschreven, die hij met clichés gratis aan een dertigtal provinciale en streekbladen ter beschikking stelde voor een ‘Indisch hoekje’. Nog altijd stak hij tijd en geld in de verspreiding van kennis over Indië. De ‘Praatjes bij plaatjes’ werden in 1939-1941 uitgegeven in drie gemoedelijke bundels Ons Indisch Boekje. Dr H.F. Tillema is nog altijd de propagandist van het onderlinge respect: “ook de primitieve mense moet beschermd worden.”

Kort na zijn dood is zijn levenswerk formeel in de collectie van het Rijksmuseum voor Volkenkunde in Leiden opgenomen. Wie nu naar Tillema’s foto’s vraagt, heeft geduld nodig, want de verzameling is volgens de huidige beheerder ‘ontoegankelijk’. Museummedewerker W. Rosema: “Ik ben in mijn kantoor al met drie dingen tegelijk bezig, en als de ijzeren Tillema-kasten daarbij ook nog opengaan, gaat het te veel door elkaar lopen. Natuurlijk kan dit niet gewoon genoemd worden, maar het is niet anders.” Sinds de foto’s, negatieffilms, glasplaten en clichés een kleine halve eeuw geleden in het museum arriveerden, is het meeste van wat niet met de dajaks van doen heeft nooit meer aangeraakt.
In welke staat het koloniale beeldarchief van Tillema verkeert, weet niemand dan misschien de op andere gebieden actieve beheerder in Leiden. Eerst over een maand of drie zullen de kasten opengaan, en kunnen de beelden – of wat er van over is – aan een nieuw leven beginnen.


Volkskrant, 27-10-1990




* Inmiddels heeft H.F. Tillema ook zijn plekje gekregen in het Biografisch Woordenboek van Nederland van het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis: http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn5/tillema
Terug naar boven Ga naar beneden
https://indonesie.actieforum.com
Henri R. Cingoor

Henri R. Cingoor


Aantal berichten : 2328
Registratiedatum : 04-01-09
Woonplaats : Op de oevers van de Kali Brantas

27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast Empty
BerichtOnderwerp: Re: 27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast   27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast Icon_minitimevr 4 dec 2009 - 15:06

De gemoedelijke 3 andere boekjes.

Ons Indisch boekje, een bundel praatjes en plaatjes over Indië.
Deel 1, 2 en 3.
Uitgeverij Drukkerij Torenlaan te Assen in 1941 en hierin wordt verhaald voor speciaal de Nederlandse bevolking hoe het eraan toe ging in Indië bij die "Wilden". (!!!!)
Sepiakleurig en voorzien van pentekeningen en ouderwetse foto's uit het begin van de twintigste eeuw, maar vóór het uitbreken van de 2e wereldoorlog.

Kortom, een geschreven stukje historie, maar dient wel gelezen te worden met de oerbekende "arrogante" westerse bril op.

Citaat:
"Onder het sagokloppen voedden ze zich met sago en een vischje. Dit voedsel is niet vitamienrijk en ze gaan naar huis omdat ze ziek zijn. Thuis voedden ze zich ook met het vet van de kanarivrucht. Ze herstellen knappen op en gaan weer aan het werk."

Citaat:
Voor tientallen miloenen menschen is rijst het hoofdvoedsel. Mislukt de oogst, dan is er voedselgebrek en kommer.
Wel is dan de Regeering er natuurlijk onmiddelijk bij om te helpen en te steunen etc etc.....bla bla bla. Steunen?

Citaat:
De eerste Bestuursambtenaren waren "menschenvrienden".


Ach ja, men wist niet beter toen en soms weet men nog niet beter NU.
Maar eerlijk is eerlijk, voor den gangbaren leergierige Nederlander zijn deze boekjes een waare leerrijke bron van kennis en wetenschap Idea
Terug naar boven Ga naar beneden
http://www.imexbo.nl
Gesponsorde inhoud





27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast Empty
BerichtOnderwerp: Re: 27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast   27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast Icon_minitime

Terug naar boven Ga naar beneden
 
27-10-1990 / De orang ketjil zit in de kast
Terug naar boven 
Pagina 1 van 1
 Soortgelijke onderwerpen
-
» De kast van Wieteke van Dort
» Uit de kast komen is gezond
» Indonesische travestieten komen uit de kast
» Die oorlog in Indië is een familiealbum onderin een kast
» Wat betekent orang bule.

Permissies van dit forum:Je mag geen reacties plaatsen in dit subforum
Indonesië :: Berichten :: Geschiedenis-
Ga naar: