Bronnen: zie deel 1.
Trots en baatsuchtig gedrag.
Ook op de noordkust van Java probeerden de Nederlanders met contracten de rijstaanvoer en andere levensmiddelen voor Batavia veilig te stellen.
Vanaf 1677 sloot de VOC verdragen met de Susuhunan van Mataram, destijds één der machtigste vorsten, maar de Javaanse vorst kon niet al zijn onderdanen dwingen de pacten met de VOC na te leven, omdat Mataram te groot was om alles te kunnen controleren. De vorst was teveel afhankelijk van de steun van de plaatselijke regenten, die zeer zelfstandig opereerden en geen kans onbenut lieten om hun eigen macht uit te breiden.
De opvolging van de Susuhunan leidde daarom onherroepelijk tot een successie oorlog.
De VOC realiseerde zich deze problemen onvoldoende en heeft 80 jaren lang getracht om met intriges en listen een vorst op de troon te krijgen die rust bracht en daarmee een grote aanvoer zorgde voor rijst voor Batavia.
Alhoewel de VOC soldaten beter bewapend waren, waren de volgende feiten een nadeel voor de VOC: tropenziektes, te zware wapens om door de jungle te kunnen vervoeren, de tegenstanders waren fysiek talrijker.
Het verdrag van Gyanti in 1755 tussen de Susuhunan van Mataram, de Sultan van Yogya en de VOC , verzekerde eindelijk de rust en naleving van oude contracten.
De twee inheemse vorsten deelden het gezag over het binnenland en de VOC bestuurde de gehele noordkust.
In ruil daarvoor betaalde de VOC jaarlijks aan elk der vorsten een som van 24.000 gulden voor het vruchtgebruik.
"Door hun trots en baatsuchtig gedrag tegens den inlanders, spelende bij wijlen soodanig den gebraden haan dat het onverdraaglijk is" was hun optreden van de VOC echter niet altijd even correct en tactvol.
Extra:
Francois Tack was een afgezant van de Hoge Regering te Batavia en werd in 1678 ingedeeld in een expeditie naar Oost Java om zich bezig te houden met de strijd tussen de vorsten van Mataram. Een jaar later slaagde hij erin beslag te leggen op de troon van Mataram en ontving hiervoor de som van 1000 rijksdaalders als beloning en werd tevens benoemd tot kapitein van Batavia.
In 1686 werd Tack opnieuw op een expeditie gestuurd, ditmaal naar het hof van de vorsten van Yogya. Aan dit hof had een opstandige rebel Surapati asiel verkregen en bij de poging van Tack om Surapati te arresteren, werd dit zijn eigen dood. Dit was voor de VOC aanleiding om een oorlog tegen het hof van Yogya te beginnen.
Dwangcultuur in de Preanger.
Het bestuur in de Preanger vertoonde bijna 19de eeuwse verschijnselen. De directe omgeving van Batavia beschouwde de VOC als haar rechtmatig eigendom, omdat Jan Pietersz Coen het destijds te vuur en te zwaard had veroverd.
Aanvankelijk betwistte de Susuhunan dit, maar ging overstag door steun van de VOC in zijn strijd tegen de rebel Trunadjaja en schonk "uit vrije wil" (??) bijna geheel West Java aan de VOC.
Dit uitgestrekte gebied garandeerde de veiligheid van Batavia, maar was overigens niet interessant: het was dunbevolkt en vrij ontoegankelijk en de Hoge Regering kreeg het advies om het te laten voor wat het was.
Dus reeds sinds het einde van de 17de eeuw vormden Javaanse hoofden het verlengstuk van het Nederlands bestuursapparaat. De lokale regenten werden als ambtenaren van de VOC beschouwd.
De VOC verplichtte de inheemse hoofden in het begin slechts tot leveringen van klein formaat, zoals hout, rijst, peper, indigo of katoen, zodat het gebied toch nog enigszins rendabel was voor de VOC.
In de 18de eeuw werden de plaatselijke hoofden echter gedwongen om ook koffie te leveren en hoe de plaatselijke regenten dat voor elkaar kregen was niet het probleem voor de VOC.
Dankzij deze dwangcultuur waren de koffie opbrengsten zó lucratief dat deze Preangerpraktijken 100 jaren later als model stonden voor het zogeheten Cultuurstelsel.
Deel 9 volgt: De ondergang van de VOC