Indonesië: de straat tegen de straat
Donderdag 21 augustus werd de uitslag van de Indonesische presidentsverkiezingen bevestigd door het Constitutioneel Hof: Joko Widodo (kortweg Jokowi) was de winnaar. Hij geldt als ‘man van de straat’ die het land zou moeten bevrijden van corruptie en Soeharto-restanten. Maar bij dat beeld worden maatschappelijke tegenkrachten over het hoofd gezien: de vakbeweging, de politieke islam en het leger.
Klaas Stutje
woensdag 27 augustus 2014
Zelden was een ‘politicus van de straat’ zo verlegen en bescheiden als Joko Widodo, de nieuwe president van Indonesië. Zonder veel uiterlijk vertoon en in simpele kledij voerde Jokowi, zoals hij in de volksmond wordt genoemd, zijn verkiezingscampagne. Onaangekondigd legde hij werkbezoekjes af in de wijken van Jakarta en hij belegde haastige persconferenties tussendoor. Wie is deze man, en kan hij inderdaad op de volledige steun van de straat rekenen in zijn gevecht tegen politieke kartels en corruptie?
Jokowi’s populariteit kwam sneller op gang dan zijn campagne. Terwijl zijn rivaal Prabowo Subianto lang van tevoren en met veel machtsvertoon zijn mars op de hoofdstad aankondigde, hield de tengere Jokowi lange tijd ongewis of hij zich in de verkiezingsstrijd zou mengen. En terwijl Prabowo zich met een helikopter in een stadion liet afzetten om te paard een ereronde langs zijn aanhangers te maken, leek het alsof Jokowi verbaasd was veel aandacht te krijgen. Zelfs reageerde hij lauw op insinuaties van zijn tegenstander dat hij een christen, een Chinezenvriend en een communist zou zijn – tot op het punt dat waarnemers zich begonnen af te vragen of hij wel wilde winnen. Jokowi’s voorsprong van tientallen procenten slonk in de laatste weken snel. Uiteindelijk won hij van Prabowo in een nek-aan-nekrace.
Politicus van de straat
Jokowi mag zich met recht een ‘politicus van de straat’ noemen. In een land waar politieke partijen geen sterke interne structuur kennen en de weg naar de top doorgaans langs politieke connecties, sterke banden met het leger en een goed gevulde campagnebeurs leidt, geldt Jokowi’s carrière als hoogst opmerkelijk.
Geboren in de Centraal Javaanse stad Surakarta in 1961, groeide Jokowi op in een arm gezin, waar hij als twaalfjarige moest meedraaien in de meubelmakerij van zijn vader. Na een carrière als kleine ondernemer in de houtbewerking en het vastgoed, ging hij minder dan tien jaar geleden de politiek in als burgemeester van Surakarta. In de zeven jaar dat hij daar aan het roer stond, wekte hij veel bewondering voor de manier waarop hij slepende hoofdpijndossiers wist op te lossen. Zijn open benadering van gemeenschappen, zoals markthandelaren, sloppenwijkbewoners en drugsverslaafden, en zijn pogingen om met hen problemen op te lossen bleken vruchtbaar. Even succesvol waren zijn verbeteringen in het openbaarvervoersnetwerk en het onderhoud van waterwegen en parken.
Zijn roem snelde hem vooruit, en in 2012 won hij de gouverneursverkiezingen in Jakarta. Ook hier werkte hij met gemeenschappen samen, wist hij enkele grote infrastructurele projecten uit het slop te trekken en zette hij het ambtelijk apparaat aan het werk door zogeheten blusukan: onaangekondigde controlebezoeken bij instanties en openbare werken in uitvoering. Deze blusukan werden zijn politieke handelsmerk.
Wong cilik
Het contrast is groot met de carrières van andere politici en presidenten in Indonesië, zoals die van zijn rivaal Prabowo. Deze had als oud-generaal zijn carrière voor een belangrijk deel te danken aan goede politieke contacten, nauwe banden met het leger en een huwelijk met de dochter van oud-dictator Soeharto. Voor velen symboliseert Jokowi de opkomst van de wong cilik, de kleine man, in de Indonesische politiek. Hij lijkt niet gebonden te zijn aan duistere politieke krachten of het grote geld, en laat in zijn politieke stijl zien de noden van de kampung-bewoner minstens zo belangrijk te vinden als die van grootstedelijke projectontwikkelaars van Jakarta.
Toch is het afwachten in hoeverre Jokowi, nu hij de presidentsverkiezingen gewonnen heeft, zijn schone imago weet vast te houden. Hoewel hij de gewone man zegt te representeren, krijgen zijn kiezers geen duidelijk gezicht. Aangezien deze mensen niet anders georganiseerd zijn dan door een stem op Jokowi, blijft het ook na zijn verkiezingswinst onduidelijk hoe hij de band met zijn achterban gaat onderhouden.
En laten we wel wezen, het Indonesische electorale stelsel werkt een daadwerkelijke schoon-schippolitiek niet in de hand. Voorafgaand aan de verkiezingen is het gebruikelijk dat de vele politieke partijen zich organiseren in twee of drie coalitieblokken. Jokowi’s blok werd gedomineerd door zijn eigen progressief-nationalistische partij PDI-P, maar kreeg ook steun van afsplitsingen van Suharto’s autoritaire Golkar-partij, van oudgedienden uit het leger en de veiligheidsdienst, en van een partij van zakelijke middenklassers. Buiten het parlement kreeg hij de steun van een groot deel van de vakbeweging, van kiezers in de buitengebieden en van religieuze minderheden.
Jokowi is dus niet slechts verantwoording schuldig aan ‘de gewone Indonesiër’ die genoeg heeft van corruptie en welvaart verlangt, maar ziet zijn beleid uiteindelijk mede bepaald worden door diverse politieke, maatschappelijke en economische krachten. Bovendien is Jokowi niet de enige met aanhang op straat. Hij zal nog een flinke kluif hebben aan maatschappelijke groepen en machtsstructuren die zich tijdens de verkiezingen achter Prabowo hebben geschaard, maar zich doorgaans op straat manifesteren. Drie van deze groepen verdienen een nadere blik.
Vakbond FSPMI
Prabowo’s politieke coalitie bestond uit een brede schare van conservatieve en autoritaire partijen, islamisten en zakentycoons, maar verbazingwekkend genoeg slaagde hij er ook in steun te verwerven van het meest radicale deel van de vakbeweging: de metaalarbeidersfederatie FSPMI onder leiding van Said Iqbal. Dit is zeer opmerkelijk. Indonesië kent sinds 2011 een opvallende vakbondsmobilisatie. In enkele massale en spectaculaire stakingsrondes wisten vakbonden aanzienlijke minimumloonstijgingen af te dwingen van werkgevers, soms tot wel 50 procent. Hoewel vrije vakbonden in de tijd van Suharto verboden waren, kent Indonesië inmiddels ruim 12.000 kleine bedrijfsvakbonden en enkele grotere vakfederaties. Zij vormen een geduchte tegenstander voor werkgevers en de gevestigde politiek in Indonesië.
De FSPMI, die een ledenaantal claimt van ruim honderdduizend metaalarbeiders, neemt als de meest militante en de best georganiseerde tak van de vakbeweging een centrale rol in. Deze militanten, die in zwart-met-rode uniformen in imposante blokken de oproerpolitie op een afstand houden en de vrijheid van staking en demonstratie voor arbeiders afdwingen, hebben in de voorbije jaren stevig onderhandeld met Jokowi in zijn functie van gouverneur van Jakarta. Hij had de macht om in zijn gouvernement de minimumlonen aanzienlijk te verhogen. Jokowi ging hier evenwel niet op in en vond het zelfs goed dat enkele Koreaanse bedrijven de grens van het minimumloon tijdelijk ontdoken.
Na een korte flirt met socialistisch bonden wendde Said Iqbal, die vorig jaar een belangrijke FNV-vakbondsprijs won, zich tot Prabowo, en beloofde hem steun in ruil voor een post als minister van Arbeid. Deze keuze, en de daaropvolgende nederlaag van Prabowo, heeft een bom gelegd onder de Indonesische vakbeweging. Velen kunnen zich nog de misdaden van Prabowo tegen arbeiders en activisten herinneren tijdens de val van Suharto in 1998, en zullen de FSPMI diens keuze niet vergeven. Maar omdat deze bond de meest geharde kaders van de vakbeweging vormen, dreigt een deel van de slagkracht van de arbeiders verloren te gaan. De gevolgen van de keuze van de FSPMI zijn nog niet duidelijk. Het zou kunnen betekenen dat de bond uit elkaar valt. Delen van de arbeiders zouden naar de linkse bond Sekber Buruh kunnen overstappen om daar Jokowi vanaf links te bestrijden.
Front Pembela Islam
Een tweede groep die zich achter Prabowo schaarde, en die het Jokowi moeilijk gaat maken tijdens diens regeerperiode, komt uit een geheel andere hoek: de wereld van de radicale islam. De Front Pembela Islam (FPI) is een semicriminele organisatie van fanatieke moslims uit de armere wijken van steden op Java, die zich voor het grootste deel op straat organiseert. Naar eigen zeggen kan ze duizenden aanhangers mobiliseren. Opgericht tijdens het uiteenvallen van de dictatuur van Suharto, onderhoudt de FPI warme banden met het Indonesische leger en de politie. WikiLeaks onthulde zelfs dat de groep tot 2006 geld ontving van de veiligheidsdienst BIN en van de politie, die de groep als attack dog gebruikten tegen onwelgevallige groepen en organisaties.
De activisten van FPI hebben echter met name angst gezaaid door tijdens de Ramadan nachtclubs en bordelen kort en klein te slaan en mensen te molesteren. Ook zijn ze actief geweest in het belagen van ‘communisten’, uitdagende artiesten als Lady Gaga en religieuze minderheden zoals Ahmadiyya-moslims en christenen in door hen verklaarde moslimwijken. Onlangs nog dreigden ze amok te maken toen Harry Poeze, een historicus van het KITLV in Leiden, in Semarang een boek wilde presenteren over de bekende Indonesische communist Tan Malaka. Pas na tussenkomst van de gouverneur en de rector kon de bijeenkomst doorgang vinden.
Op zich is de politieke steun voor deze groep niet groot, zelfs niet onder radicale moslims die zich meer op figuren als Abu Bakar Baasyir en op de buitenlandse Islam oriënteren. Maar ze spreekt tot de verbeelding van de arme en werkloze stadsjeugd, en opereert soms meer als een straatbende dan als een religieuze groepering. Bovendien bood presidentskandidaat Prabowo, op zoek naar stemmers, hun een platform door te stellen dat "alle massaorganisaties, inclusief de FPI, omarmd moeten worden". Om de banden verder aan te halen bezocht zijn running mate Hatta Rajasa vlak voor de verkiezingen een FPI-moskee.
Het politieke kamp van Jokowi heeft zich tegen de invloed van dergelijke hardliners uitgesproken, maar intussen erkent zijn politieke rechterhand in Jakarta, Ahok Basuki, dat de FPI goede diensten verleende aan de politie van Jakarta in de bestrijding van prostitutie. Het is de vraag of de FPI terug in zijn hok wil, nu het enige politieke legitimiteit heeft verworven.
Pemuda Pancasila
Een laatste, en nog veel grotere organisatie die zich buiten het parlement organiseert, is de ultranationalistische en paramilitaire Pemuda Pancasila (PP). Deze massaorganisatie die drie miljoen leden claimt, is nauw gelieerd aan takken van het leger, en vindt haar oorsprong in de tijd van Suharto’s dictatuur toen ze de vuile klusjes voor het regime opknapte.
Een recente film The Act of Killing van Joshua Oppenheim over de grootschalige massamoord op communisten en Chinezen in 1965-1966, portretteert enkele oudgedienden van deze groepering en toont aan hoezeer deze beweging de criminele onderwereld en de niet minder criminele bovenwereld weet te verenigen. Enerzijds worden ze, met hun oranje legeruniformen, ingezet om nationalistische evenementen luister bij te zetten, zoals bij de genoemde stadionparade van Prabowo. Anderzijds houden ze zich bezig met afpersing van Chinese en andere marktkooplui, met intimidatie van politieke tegenstanders en de bestrijding van ‘communistische’ samenzweerders.
Ook deze groep heeft de omwenteling na Suharto goed doorstaan en de afgelopen jaren erkenning gekregen als verdediger van de natie en de territoriale integriteit van Indonesië. Het is niet verwonderlijk dat een hooggeplaatste generaal in het Indonesische leger, dat zich officieel buiten de politiek moet houden, zich tot de PP wendde om te klagen dat populisten de democratie beheersten. "Een natie heeft gangsters [preman] nodig", orakelde ook Jusuf Kalla in de film van Joshua Oppenheim. Wat dit betekent nu dezelfde Jusuf Kalla vicepresident wordt naast Jokowi, valt nog te bezien.
De toekomst ligt op straat
De bovenstaande groepen zijn geenszins op één hoop te vegen. Met name de vakbondsmilitanten van de FSPMI kunnen niet in verband gebracht worden met de FPI en de PP. Tijdens de laatste grote staking, afgelopen oktober, vielen vijfhonderd leden van de PP nota bene een vakbondsdemonstratie van de FSPMI aan, met 28 gewonde arbeiders tot gevolg. Hoewel de FSPMI zich officieel niet met politiek bezighoudt – hun steun aan Prabowo was officieel door pragmatisch eigenbelang ingegeven – wordt ze met name door de Pemuda Pancasila als een gevaarlijke communistische groepering beschouwd.
Wel is het duidelijk, dat Jokowi niet als enige representant van ‘de straat’ kan gelden. In een land waarin het vertrouwen in de gevestigde politiek door corruptie en institutionele zwaktes minimaal is, vertrouwen velen op alternatieve machtsstructuren die hun invloed voor een belangrijk deel op straat laten gelden.
Het is vooralsnog onduidelijk hoe de FSPMI, de FPI, de PP en andere groepen zich gaan gedragen na de nederlaag van hun politieke broodheer Prabowo. Veel zal afhangen van de verhoudingen tussen de regering van Jokowi en de machtsbases van de genoemde groepen. Indonesië blijft immers na China en India de staat met de grootste arbeidersmassa van Azië, met de grootste moslimbevolking ter wereld en met een machtig en semiautonoom ‘veiligheidsapparaat’ dat in het verleden meerdere malen tot buitensporig geweld is overgegaan. De genoemde organisaties moeten als radicale vleugels gezien worden van grote bevolkingsgroepen en machtsstructuren, en zullen zich laten gelden als hun deel van de straat in hun ogen tekort wordt gedaan.
De politieke toekomst van Indonesië en Jokowi’s machtsdoorbraak zal in ieder geval niet slechts in het parlement gestalte krijgen, maar zal voor een belangrijk deel op straat worden bevochten.
Klaas Stutje is historicus aan de Universiteit van Amsterdam en doet onderzoek naar de geschiedenis van het Indonesisch nationalisme. Daarnaast publiceert hij artikelen op het grensvlak van geschiedenis en politiek.
Klaas Stutje
De wereld morgen