In de bus van de beste reggaeband van Indonesië
2 juni 2009
Jelle Brandt Corstius
Ik heb wel vaker onduidelijke dingen in pannetjes zien borrelen in Indonesië, maar dit sloeg alles. Sutik, een Javaan met een Nederlandse vrouw waar ik logeerde in Yogyakarta, legde uit dat het de snaren van zijn basgitaar waren, die hij af en toe uitkookte.
Sutik is bassist in een band, vandaar. „Normaal gesproken zou ik nieuwe snaren kopen, maar die worden geïmporteerd uit Amerika, en sinds het begin van de kredietcrisis zijn alle importproducten bijna onbetaalbaar geworden,” vertelde hij.
Behalve basgitarist is Sutik ook manager van Shaggydog, de bekendste reggae-band van Indonesië. Hij vroeg of ik meewilde naar een concert in Ponorogo, een gehucht in Oost-Java. Zes uur ’s ochtends vertrekken, vijf uur rijden, ’s avonds concert en de hele nacht terug rijden. Ik zei gelijk ja. Java associeer ik met gamelan, of misschien wat zoete pop, geen reggae-muziek. Om dezelfde reden ben ik eerder eens naar Dubai afgereisd voor het jaarlijkse Dubai Desert Rock festival, waar hordes meisjes met hoofddoekjes en Metallica T-shirts rondlopen.
Om de tijd te doden in Ponorogo at ik geitenvlees aan een stokje met kleefrijst in bananenblad en ging ik naar de kapper, die door de crisis genoodzaakt was de prijs te verhogen naar 6000 roepia, een astronomische 41 eurocent. De klanten bleven daardoor wel weg. Met een enkel scheermesje, dat leek te stammen uit de Nederlandse koloniale tijd, deed hij ook nog een poging tot scheren, maar legde uit dat Javanen een stuk zachter baardhaar hebben. Er waren minder klanten sinds het begin van de crisis, maar hij had in ieder geval werk. De stoepen van Ponorogo puilden zelfs voor Indonesische begrippen uit van jonge mannen zonder werk, die daar rondhingen met de minieme kans dat zij wellicht een klusje voor een dag kregen, wat dan ook.
’s Avonds, bij het concert, vergat iedereen de moeilijke tijden. De band speelde vrolijke muziek, en het publiek sprong anderhalf uur op en neer in de zinderende hitte. Een jongen die bij het dansen tegen mij opbotste had voortdurend een sigaret in zijn hand, en had de volgende alweer klaar in zijn neus, waar kennelijk geen tussenschot in zat.
Achter mij, tussen het lawaai van de nummers, hoorde ik geschreeuw. Een groep jongens probeerde op het gloeiende dak van een nabijgelegen garage het concert gratis te volgen en vroegen aan de mensen van het VIP-vak, waar ik als blanke terecht was gekomen, om wat water. Een van de mannen gooide wat flesjes omhoog. De wereld leek even een fijne plek, waar de een de ander helpt in moeilijke tijden. Maar de flessen bleken leeg te zijn, en de man uit het VIP-vak moest hartelijk lachen om zijn grap.
Trouw