28 september 2009Frans Dijkstra
Echte mensen-mensen Ze konden zo gelukkig zijn als hun leerlingen het goed deden. Onderwijs was hun passie. En Indonesië, dat ze elk jaar verder verkenden.
Even voor acht uur schudde het Ritz Carltonhotel in Jakarta. onrustbarend. Er was een bom ontploft in het naburige Marriothotel. Een minuut of tien later liep een jongeman met een gordel van explosieven de eetzaal van het Ritz Carlton binnen waar Peter Burer en zijn vrouw Eugenie Koning zaten te ontbijten.
Peter (62) en Eugenie (50) kwamen elk jaar in Indonesië en iedere keer verkenden ze andere eilanden. Nu stond het uitgestrekte en primitieve Borneo op hun programma.
Tijdens hun vakanties gingen ze ook altijd even naar Surabaya, de stad waar Peter geboren was toen het nog als Soerabaja werd geschreven. Bij die nostalgische bezoekjes keken ze even naar het ouderlijk huis, waar nu een apotheek is gevestigd. En ze brachten altijd cadeautjes naar het weeshuis van de nonnen van Don Bosco.
Peters herinneringen aan het oude Indië waren niet alleen zoet en kruidig. Hij had als jongetje dode mensen in een greppel zien liggen. Dat was toen Indonesië zijn onafhankelijkheid van Nederland bevocht. Nederland vocht terug om zijn kolonie te behouden.
Voor het gezin Burer was dat een extra angstige tijd. Ze waren Indische Nederlanders en ze voelden zich door beide partijen gewantrouwd. Velen verlieten hun land. Ook de Burers, toen met vier kinderen, van wie Peter de oudste was. Hij kon zichzelf nog zien staan, in zijn korte broek op het dek van het schip dat door het Suezkanaal voer op weg naar het mysterieuze Holland, waarvan hij alleen de taal kende.
Het gezin kwam terecht op één kamer in een pension in Amersfoort. Daar moesten ze inburgeren en gehaktballen met aardappels en bietjes leren eten. Voor zijn klasgenoten was Peter een rare snuiter. Slapen jullie in een bed? Droegen jullie ook kleren in Indië? Met dat soort vragen werd hij bestookt.
Later in zijn leven, toen hij in het onderwijs zat, vertelde hij die ervaringen aan leerlingen van buitenlandse komaf. Hij sprak ze zo moed in. Het is mij gelukt in Nederland, en het kan jou ook lukken, dat was zijn boodschap.
Peter verlangde er altijd naar het land terug te zien. Hij vertelde er enthousiast over aan Eugenie die hij had leren kennen toen zij stage liep bij een Amsterdamse instelling voor jongeren in de problemen, waar Peter werkte.
Eugenie was geboren in Rotterdam als dochter van een kapitein op de grote vaart. Maar ze groeide op in Breda. In die bourgondische omgeving voelde ze zich thuis. Toch hield ze ook wat Rotterdams in zich: daadkrachtig, niet zeuren.
Ze deed een opleiding voor pedagogisch werk in Nijmegen en zo belandde ze op die stageplaats bij Peter. Hij moet haar overspoeld hebben met zijn warme persoonlijkheid. De twaalf jaar die ze in leeftijd scheelden, smolten weg. In 1985 gingen ze samenwonen en zeven jaar later trouwden ze. Ze hadden bij elkaar ook een passie ontdekt voor onderwijs en jongeren.
Uiteindelijk kwam Peter terecht bij het roc van Amsterdam en Eugenie bij het roc in Haarlem. Peter gaf les in ’methodisch werken’ aan mensen van pakweg 18 tot 55 jaar die een opleiding tot verzorgende volgen. Daarnaast onderhield hij voor de opleiding de contacten met de zorginstellingen in Amsterdam. Samenwerken was hem op het lijf geschreven. Hij dacht niet in problemen, maar in mogelijkheden en kansen.
Ook Eugenie zat in dat werk, maar dan als opleidingsmanager. Ze was nog altijd een kapiteinsdochter: ze zette graag de koers uit. Peter kon haar daar om bewonderen. ’Eugenie kan de dingen zo knap regelen’, zei hij vaak.
Zelf zat hij liever tussen de leerlingen. Hij begon altijd vroeg, soms zelfs voordat de conciërge kwam. Dan kon hij rustig alles voorbereiden. Want als de school eenmaal volstroomde, dan was Peter er voor de mensen. Hij begroette iedereen bij naam. En altijd stak hij even zijn hoofd om de deur bij collega’s om te vragen of ze koffie wilden. Ook al was het antwoord soms ’nee, dank je’, dan nog hield hij die gewoonte vol.
Hij kon ook mopperen. Vooral op vergaderingen waar plannen werden gesmoord in ’ja, maar...’. Dit schiet niet op, zei hij dan. Of: ’Snap jij die man nou?’ Dat was zo ongeveer het hardste wat hij kon zeggen.
Leerlingen die moeite hadden om op tijd te komen, kregen geen uitbrander. Hij pakte dat anders aan: ’Ik maak me zorgen om je, want je komt zo vaak te laat’.
Van zijn dienstbaarheid werd ook wel misbruik gemaakt. Een andere docent die een leerling bekritiseerde omdat zij haar lespapieren kwijt was, kreeg te horen: ’Maar Peter zou die papieren allang gekopieerd hebben voor mij’.
Aan het einde van de schooldag zorgde Peter dat hij op tijd vertrok want hij wilde graag koken voor Eugenie. Zij kwam altijd pas om zeven of acht uur terug van haar werk.
Koken was ook een passie in zijn leven. Indisch natuurlijk, maar ook de Franse en andere culinaire tradities hadden zijn liefde. Ze hadden nog maar net hun keuken verbouwd in hun huis in Badhoevedorp om hun gasten nog beter te verwennen. Nooit kreeg een gast hetzelfde menu voorgeschoteld. Peter hield de geserveerde menu’s nauwgezet bij in de computer. Als ze op verjaarsbezoek gingen, dan boden zij altijd aan om in de keuken te helpen, bijvoorbeeld om loempiaatjes te bakken.
Ook Eugenie was een mensen-mens. Ze was begonnen met randgroepjongeren die ze meenam naar de Ardennen. Onder de muggenbulten kwam ze terug.
Later verzorgde ze twaalf jaar lang als opleidingsmanager de inburgeringscursussen in de IJmond. Daarvoor moest ze ook contacten onderhouden met gemeenten, en daar bleek ze de zakelijke talenten voor te hebben. Maar het politieke gesol met die inburgering betekende dat ze meer met centen dan met mensen bezig moest zijn.
Ze ging naar het Nova-college in Haarlem waar ze opleidingsmanager voor de sector ’zorg en welzijn’ werd. Het was voor haar een nieuwe start. Ze werd meteen hoog gewaardeerd. Sommigen hadden de indruk dat Eugenie ook een beetje Indisch aan het worden was. Ze had zoveel aandacht voor het samenbrengen van mensen, en voor het persoonlijk wel en wee. Net als Peter gaf ze iedereen het gevoel een vriend te zijn.
Ze is ook weleens gevraagd om te denken over een directeurschap, maar dat was haar te ver verwijderd van de leerlingen en docenten om wie alles moet draaien. Op haar bureau stond een ingelijste spreuk van Loesje: Wat er ook speelt in een land, laat het vooral de kinderen zijn.
Begin juli zat Peter op zijn verjaardag in de tuin te praten met een collega over het werk. Hij had alweer zin in het nieuwe schooljaar. Hij popelde om de nieuwe mogelijkheden van een digitaal leerlingvolgsysteem te ontdekken. Hij was op school een van de eersten geweest die de computer omarmde en hij begroette nieuwe snufjes met enthousiasme. Op z’n vrije dag zat hij er graag mee te knutselen.
Ook al was hij 62, hij had nog lang geen zin in pensioen. Er was nog zo veel te doen. Voor collega’s was hij een hoopgevend voorbeeld van iemand die gelukkig is in het onderwijs en niet verzuurde.
Maar eerst nog die reis naar ’zijn’ Indië. Niemand verwachtte iets anders dan dat hij, zoals altijd, zou terugkeren met een huid die wat donkerder was geworden, zijn haar glanzender, zijn ogen stralender. En dan zou hij zeggen: ’Ik heb weer zo genoten met Eugenie’.
Trouw 2009, op dit artikel rust copyright.