De verkeerde gok van de Indo'sOp 17 augustus 1945 werd de Republiek Indonesië uitgeroepen. Soekarno werd president. Nederland erkende de nieuwe status van de kolonie niet en probeerde door militair ingrijpen in 1947 en '48, de zogenoemde politionele acties, het gezag te herstellen. Onder druk van de VS droeg Nederland op 27 december 1949 de soevereiniteit over, met uitzondering van Nieuw-Guinea. Dat eiland werd in 1962 door Indonesië ingelijfd.
Van 21 tot en met 31 augustus 1995 gaan koningin Beatrix, prins Claus en prins Willem-Alexander voor een staatsbezoek naar Indonesië.
"Batakvrouwen uit kampoeng Bandar Beringin" Door André Beijen.
MEDAN - Harry Cologne is een Indische Nederlander, maar Nederlands spreekt hij niet. In het Indonesisch is hij nauwelijks verstaanbaar. Hij stoot nasale klanken uit die zich pas na veel herhaling laten ontcijferen.
Naast zijn linker wenkbrauw zit een gezwel, zijn tanden zijn weggerot en hij loopt op blote voeten. Hij draagt een verschoten groen overhemd dat valt over een vuile lange broek en ziet er uit als een armoedzaaier. Dat is hij ook.
Cologne (47) heeft betere tijden gekend. Maar dat was lang geleden toen hij als kind speelde in de tuin van het ouderlijk huis in Medan (Sumatra). Zijn vader, cipier in de gevangenis, was van gemengd bloed, evenals zijn moeder, dochter uit het huwelijk van Willem Maarten Westerman uit Arnhem en een Javaanse vrouw.
De Indische Nederlanders, ook wel
Indo's genoemd, spiegelden zich in de vooroorlogse kolonie aan de Nederlandse elite. Eenzelfde status als de blanke Nederlander was voor hen niet weggelegd, maar in de koloniale standenmaatschappij stonden de Indo's boven de autochtone bevolking. Een positie die hen na de onafhankelijkheid van Indonesië zou opbreken.
De Tweede Wereldoorlog maakte een einde aan de koloniale droom en de volbloed Nederlanders keerden terug naar het vaderland. De Indo's stonden voor de keus: blijven en de Indonesische nationaliteit (
warga negara) aannemen of een enkele reis naar het nooit bezochte land van hun blanke voorvaders.
Echt welkom waren ze daar niet. Al tijdens de Ronde Tafel Conferentie in 1949 tussen Nederland en Indonesië was Den Haag ervan uitgegaan dat de meeste Indische Nederlanders zouden (en moesten) kiezen voor de Indonesische nationaliteit. Het kabinet had zijn beleid op die gedachte afgestemd. Men vreesde dat de Indo's aanpassingsproblemen zouden hebben in Nederland.
Bovendien was er een praktisch bezwaar: de woningschaarste in Nederland, dat nog worstelde met de gevolgen van de oorlog, was groot. Een grote volksverhuizing vanuit de Oost was daarom niet wenselijk.
De politiek verkeek zich op de gevoelsmatige band van de Indo's met het koninkrijk. Het regende aanvragen voor de overtocht. De dringende aanbeveling van de Nederlandse autoriteiten om te opteren voor het warga negaraschap vond weinig gehoor.
Ook wettelijke barrières, waarbij Indische mensen die naar Nederland wilden aan de hand van - vaak niet meer op te sporen - officiële documenten moesten aantonen dat ze Nederlander waren, leverden voor Den Haag niet het gewenste resultaat op. Tussen 1945 en het eind van de jaren zestig vestigden zich in ons land ruim 300.000 Indische Nederlanders.
De ouders van Harry Cologne uit Medan verkozen aanvankelijk te blijven, maar zoals de meesten die dezelfde beslissing hadden genomen, kregen ze er later spijt van.
De positie van de Indo's - die in de jonge republiek niet zelden werden beschouwd als de voormalige handlangers van de blanke kolonisatoren - verslechterde in de jaren vijftig, mede onder invloed van de gespannen verhoudingen tussen Nederland en Indonesië over de kwestie Nieuw-Guinea.
De Colognes misten de boot. Onwetendheid over de 'terugkeerregeling naar Nederland', in de hand gewerkt door de bureaucratische rompslomp die moest worden vervuld, bezegelde hun lot. Harry's ouders stierven in armoede, zonder hun kinderen de gelegenheid te hebben gegeven een behoorlijke schoolopleiding te volgen.
Harry werkt nu als klusjesman bij een welgestelde familie. Zijn schamel inkomen wordt aangevuld met een maandelijkse bijdrage van de Nederlandse stichting Halin (Hulp aan Landgenoten in Indonesië).
Halin heeft een lijst samengesteld van behoeftige Indo's die een maandelijkse uitkering krijgen van 55.000 tot 75.000 rupiah (circa 50 gulden). "Voorwaarde is dat de mensen bewijzen moeten overleggen van hun Nederlandse afkomst", zegt dr Mariono, de Halin-vertegenwoordiger in Indonesië. De stichting houdt kantoor in een pand van de katholieke kerk in Jakarta omdat een vestigingsvergunning ontbreekt.
Mariono vertelt dat thans 960 gezinnen hulp ontvangen. "Dat zijn onze vaste klanten. In principe komen alleen mensen boven de zestig zonder enige bron van inkomsten in aanmerking, hun kinderen of kleinkinderen niet. Maar natuurlijk wordt er wel eens een uitzondering gemaakt."
Halin functioneert ook als een soort postkantoor. "Indische gezinnen in Nederland sturen via ons vaak geld naar achtergebleven familieleden. Wij zorgen dat het op de bestemde plaats komt. Het is voordeliger via Halin geld op te sturen omdat de stichting van de bank de gunstigste omwisselkoers krijgt", legt Mariono uit.
Het bestaan van de stichting is Willem Dijkstra (74) niet bekend. Ook Boetje de Wijngaert (67) en Ronald Bodamer (67), allen Indo's die gekozen hebben voor het Indonesisch staatsburgerschap, kennen Halin niet.
Het drietal zit op het platje voor het
guesthouse van Jimmy Jansen in Medan. De Indische gemeenschap in de grote havenstad telt zo'n zestig gezinnen. Jansen heeft dankzij zijn pension, dat zeer populair is bij Nederlandse vakantiegangers, geen geldzorgen. Dat geldt niet voor zijn drie Indische vrienden die moeite hebben de eindjes aan elkaar te knopen. Per gezin moeten zij maandelijks rondkomen van 200 gulden of minder.
De levensgeschiedenis van het allengs groter wordende gezelschap voor Jansens huis is bepaald door de oorlog en de gewelddadige pogingen van Nederland in de daaropvolgende jaren de onafhankelijkheid van Indonesië tegen te houden.
"Terugkijkend kun je zeggen dat de Indo's die na de oorlog hier zijn gebleven, verkeerd hebben gegokt", zegt Dijkstra op een wijze die geen tegenspraak duldt. Zijn zware brilmontuur verschaft hem een streng uiterlijk. Hij is de onbetwiste autoriteit in het gezelschap en wellicht daardoor het mikpunt van goedmoedige grapjes over zijn 'voorkeur voor jonge vrouwen' en zijn donkere huidskleur ('zelfs voor een Indo ben je wel erg zwart').
"We hoopten in de republiek een soort tussenpersoon te worden voor Nederland en Indonesië. De Nederlands-Indonesische Unie verschafte ons die hoop." (In 1949 bekrachtigden beide landen een samenwerkingsverband binnen een Unie met de Nederlandse koningin aan het hoofd.) "De Unie was een lege huls", aldus Dijkstra. "Toen Indonesië in 1956 de Unie opzegde, stonden wij met lege handen."
Er waren ook persoonlijke redenen om te blijven. "Veel Indo's waren getrouwd met Indonesische vrouwen. Die wilden natuurlijk niet weg." Dijkstra, eveneens gehuwd met een Indonesische, probeerde er het beste van te maken. Hij bekeerde zich zelfs tot de Islam. "Noem het maar gerust
chrislam", lachen zijn makkers. "Als islamiet mag je vier vrouwen hebben en als christen kun je alcohol drinken en sateh van varkensvlees eten."