San Fu Maltha (52) is de machtigste én de meest omstreden Nederlandse filmproducent. De geruchtmakende productie van Paul Verhoevens film
Zwartboek betekende zijn doorbraak maar bracht hem naar eigen zeggen ook aan de rand van de afgrond. Het heeft zijn ambities ongebroken gelaten: “Een Oscar. Ik wil een film maken die wereldwijd in de toptien komt. Zodat je overal iets hebt nagelaten.”
Geboren 17 juli 1958, Rotterdam
Getrouwd, drie zonen
2006
Zwartboek (3 Gouden Kalveren en jongerenjuryprijs Festival Venetië), 2007
Alles is Liefde (2 Gouden Kalveren), 2009
Oorlogswinter (3 Gouden Kalveren), 2010
Tirza (2 Gouden Kalveren).
Werkt nu aan
SüskindIs in gesprek met Paul Verhoeven over verfilming van Louis Couperus’
De Stille KrachtOver het Indische…:
De ouders van Maltha ontmoeten elkaar eind jaren veertig, ten tijde van de politionele acties in Indonesië, in de ijssalon van Jakarta. Hij is militair, zij een Chinees-Indische met een tot dan toe zorgeloos leven. Haar welvarende familie bezit meerdere rubber- en theeplantages. Haar vader heeft nooit hoeven werken. Streng is hij wel. Een huwelijk met een Hollander wordt niet geaccepteerd. Maltha: ‘Als jij trouwt tegen mijn wil in, ben je mijn dochter niet meer’, zei mijn opa. Mijn moeder werd uitgestoten en onterfd. Toen ik 15 jaar was, is ze teruggegaan naar haar ouderlijk huis. Mijn oma ontving haar, maar mijn opa bleef in zijn kamer. Hij heeft haar nooit meer willen zien.’
“Mijn vader is voor de oorlog grootgebracht. In die tijd was liefde: gewassen kleren en eten op tafel. Een aai over je bol was er niet bij. Mijn moeder was heel goed met baby's, maar zodra je een eigen mening kreeg werd het lastiger. Ze hebben allebei hun best gedaan, maar dat lichamelijke contact heb ik gemist. Dat compenseer ik nu volledig met mijn eigen zoons. Om me te plagen zeggen de jongens soms: ‘Wij gaan onze kinderen later nooit knuffelen, nóóit!’ ”
San Fu is nummer vijf in een gezin van zeven kinderen. Een zwaar astmatisch jongetje dat de eerste jaren van zijn leven voornamelijk in het Rotterdamse Sophia Kinderziekenhuis en een sanatorium in Breda doorbrengt.
Ze waren een van de vier gekleurde gezinnen in het dorp.
“Mijn vader hechtte eraan ons zo Nederlands mogelijk op te voeden. Zo zouden we minder opvallen. Van mijn moeder kregen we mee bescheiden te zijn, en twee keer zo hard ons best te doen; de Indische houding. Wij voelden ons Hollands. Als enige van de zeven ben ik met een Indische getrouwd, de anderen kozen een Nederlandse partner. Op de lagere school werd ik voor het eerst uitgescholden. Bruine, gele, rooie. Ik was verbaasd, voelde mezelf helemaal niet anders. Maar voor hen waren wij én buitenlanders én heidenen, omdat we niet naar de kerk gingen. Ik had een groeiachterstand opgelopen en door de astma had ik niet genoeg lucht om weg te rennen. Dat maakte me een makkelijk slachtoffer, ik kreeg geregeld klappen. Thuis speelde het cultuurverschil tussen mijn ouders op. Wij werden geacht partij te kiezen, al had ik daar helemaal geen zin in. Ik ben lang een
loner geweest. Op een gegeven moment moet je een besluit nemen. Bij de pakken neerzitten of zeggen: ‘kom maar op’ ”.
Op de vraag of hij eerzuchtig is zegt hij:
“Ja. Al hoef ik geen BN’er te zijn. Dan had ik wel voor een carrière als acteur of regisseur gekozen. Elke maand bij
De Wereld Draait Door zitten, is niet wat ik zoek. Of het is nog een restje Indische bescheidenheid in mij. Mijn eerzucht wordt gedreven door de vraag of mijn aanwezigheid zin heeft gehad. Ik hoop dat er over twintig jaar nog steeds over mijn films wordt gesproken. Vooral niet opvallen, op je beurt wachten, zo worden Indo’s opgevoed. Daar ben ik uitgebroken. Ik heb altijd in mijn eigen kracht geloofd. Als je keurig op je beurt wacht, kom je er niet.”
geplukt uit: Interview in Volkskrant Magazine, 25-06-2011