Mariël Le Roux: Ik heb de computer natgehuild 14-10-2011 16:00 | gewijzigd 15-10-2011 09:40 | Jacomijn Hoekman |
„De mensen die vastzaten in de jappenkampen, klampten zich vast aan elke strohalm”, weet de Zuid-Afrikaanse Mariël Le Roux. Ervaring met de kampen heeft ze niet, maar sinds de publicatie van haar boek ”Sterretje” weet ze wat gruwelen zijn. „Al het lijden dat ik beschrijf, is echt gebeurd.”
Haar man heeft Franse wortels, vandaar de achternaam. Maar haar spraak is onvervalst Afrikaans. Zelf heeft ze Nederlandse voorouders.
Le Roux (1947) is eigenlijk geen schrijver. En ze is zelf de eerste om dat toe te geven. „Ik ben verloskundige. Ik droomde er altijd al van een boek te schrijven, maar ik heb geen schrijversachtergrond.”
Dat het haar tóch is gelukt om vanuit haar huis in Hermanus (Westkaap) inmiddels twee boeken te publiceren die in Afrika goed verkocht worden, maakt haar tevreden. „Baie lekker”, zegt ze, terwijl haar ogen glimmen.
Le Roux’ debuut gaat over Will van Halewijn, een Nederlands tienermeisje dat met haar moeder en zusjes in de jappenkampen op Java, Nederlands-Indië, terechtkomt. Daar maakt ze als kind dingen mee die veel volwassenen doen bezwijken. Honger, extreme hitte, ziekte, bedreiging, mishandeling. De dood loert overal.
Will van Halewijn is geen verzonnen karakter. De inmiddels 84 jaar oude vrouw woont in Zuid-Afrika, in hetzelfde dorp als Le Roux. Tijdens een vrouwenactiviteit liep de schrijfster haar tegen het lijf en ving fragmenten op van een gesprek over de jappenkampen. „Dat is al jaren geleden, in 1972”, zegt Le Roux. „Omdat ik niets van de kampen op Java afwist, dacht ik: Hier zou iemand een boek over moeten schrijven. Ik vroeg Will om meer informatie en kreeg haar aantekeningen. Maar ik speelde toen zeker niet met de gedachte om er zelf mee aan de slag te gaan.”
Toen Le Roux een aantal jaren geleden met pensioen ging, kwam de droom een boek te schrijven boven, en ook de herinnering aan het verhaal van Will. Ze pakte de aantekeningen erbij die Will haar had gegeven en ging aan de slag. „Will heeft jarenlang nachtmerries gehad over haar tijd in de kampen. Die dromen schreef ze op als therapie en als verslag voor haar gezin.”
Het kostte Le Roux een jaar om al die flarden van herinneringen in chronologische volgorde te zetten. En daarna nog twee jaar om alles af te ronden. Een zware bevalling dus. Ze had met name veel moeite met het omzetten van Wills herinneringen in een echt verhaal. „Mijn redacteur heeft mij goede tips gegeven. Zo moest ik het verhaal in de eerste persoon zetten en er meer dialogen in verwerken. Ik heb karakters levendiger gemaakt.”
Heeft u in die tijd veel contact gehad met Will van Halewijn?
„Ja, vooral per e-mail. Ik schreef haar herinneringen uit en zij las ze door. De meeste hoofdstukken keurde ze meteen goed.” Lachend: „Eén keer heb ik een grote fout gemaakt. Om te illustreren hoe dramatisch slecht het leven in de kampen was, schreef ik dat de antibiotica opraakten. Maar in de Tweede Wereldoorlog waren de antibiotica nog maar net uitgevonden, en werden die vooral in Amerika verspreid. Er waren dus sowieso geen antibiotica in de kampen.
Een andere fout was dat ik in mijn boek een Japanner de rits van zijn gulp liet dichttrekken. Een Nederlandse man zei na publicatie tegen mij: „Ik wil geen kritiek op uw boek leveren, hoor, maar de gulpen van soldaten hadden in die tijd geen ritsen.” Dus dat heb ik in de tweede druk aangepast.”
Hoeveel van het boek is waargebeurd en hoeveel verzonnen?
„Alle historische feiten zijn waar. Ook heb ik de genoemde data gecheckt. En alles wat ik in het boek laat gebeuren, kwam ook echt voor in de kampen. Ik heb vooral de dialogen verzonnen. En kleine incidenten, zoals kinderspelletjes en dergelijke.
De karakters van de personen in het boek baseerde ik op mensen die ik kende. Zo is Wills zusje Fredy een echt ”tomboy”, terwijl ik zelf een vrij volgzaam meisje was. Om ervoor te zorgen dat haar karakter authentiek werd, heb ik bij haar telkens mijn zusje in gedachten genomen. Zij was vroeger ook zo’n halve jongen.”
In het boek komen spiritistische bijeenkomsten voor waarbij geesten worden opgeroepen. Waarom?
„Dat is niet bedoeld om het boek occult te maken. Ik schrijf daarover omdat het in die kampen ook gebeurde.
In de jappenkampen zat een hele samenleving bij elkaar, achter het prikkeldraad. Het was erg moeilijk om iets vast te grijpen dat positief leek, dat uitzicht gaf. Sommige geesten gaven tijdens seances boodschappen door. De kampbewoners kregen daar een goed gevoel van. Ik praat de seances niet goed, maar het was wel de werkelijkheid van het leven daar. Als je gevangenzit, klamp je je aan elke strohalm vast.
Bijbels waren verboden. Het was moeilijk om in alle uitzichtloosheid contact met God te maken. En christelijke samenkomsten waren er niet, omdat de Japanners die eveneens verboden hadden uit angst voor samenzweringen.”
Will nam zelf ook deel aan deze seances. Was zij gelovig?
„Misschien dat ze altijd al geloofd heeft. Maar door wat ze meegemaakt heeft, is dat wel ver van haar af komen te staan. Het is erg gemakkelijk om in een concentratiekamp twijfels te krijgen over het geloof. Al snel komen daar vragen op zoals: Hoe kan dit toegelaten worden? Waar is de Verlosser? Ze gaat nu naar de Nederduits gereformeerde kerk. Maar het heeft lang geduurd voordat zij God kon toelaten in haar leven.”
Uit uw boek blijkt hoe traumatiserend deze periode voor de slachtoffers is geweest. Hoe was het voor u om dit boek te schrijven?
„Ik heb de computer natgehuild. Ik vond het verhaal erg ontroerend. Je emoties kunnen niet weghouden; je wordt de geschiedenis in getrokken.”
Hoe was het voor Will toen het boek uitkwam?
„Haar nachtmerries begonnen opnieuw. Dat was voor haar ontstellend. Gelukkig is het ook weer overgegaan. Op dit moment is ze ”Sterretje”, de Nederlandse versie, aan het lezen. Ze vindt het heel spannend dat haar verhaal in haar vaderland verspreid gaat worden, omdat daar nog veel familieleden wonen. Maar of de dromen nu ook weer terug gaan komen? Ik hoop van niet.”
Heeft u veel reacties gehad op het boek?
„Ja, ik ben door veel van oorsprong Nederlandse mensen gebeld die ook in de kampen hebben gezeten. Veel slachtoffers kunnen niet praten over de oorlog. De kinderen die in de kampen zaten, herinneren zich flarden van wat er gebeurd is, maar hebben het er nooit met hun ouders over gehad. Voor hen heeft mijn boek geholpen om herinneringen terug te krijgen en deze periode beter te begrijpen.
Het boek is in Zuid-Afrika heel positief ontvangen. Voor een heleboel Afrikanen was het de eerste keer dat ze van de jappenkampen hoorden. Het kwam in 2007 uit, maar ik krijg nu nog steeds uitnodigingen van leeskringen om over het boek te komen praten.”
En Wills familie?
„Will heeft vier kinderen gekregen. Allemaal hebben ze een bedankje gestuurd. Ze waren erg opgewonden over het feit dat hun moeders verhaal in boekvorm werd uitgebracht. Met name de reactie van de oudste zoon maakte me blij. Hij zei: „Ik begrijp mijn moeder nu beter.””
Bent u met een nieuw boek bezig?
„Ik heb inderdaad een nieuw verhaal in mijn hoofd, maar waarover dat gaat, zeg ik niet. In Afrika is ook een tweede boek van mij op de markt gebracht, ”Die Naamlose”. Dat is goed ontvangen; ik heb er een tweede prijs mee gewonnen. Hopelijk wordt dat ook ooit in het Nederlands vertaald.”
--------------------------------------------------------------------------------
Boekgegevens ”Sterretje”, Mariël le Roux; uitg. Mozaïek, Zoetermeer, 2011; ISBN 978 90 239 9390 2; 239 blz.; € 18,90.
--------------------------------------------------------------------------------
Leesfragment 1 „We staan daar onzeker, weten niet wat de vijand van plan is. Iedereen loert naar de zwijgende menigte om ons heen. Een vrouw naast me ziet haar zuster en begint opgewonden te gillen. De soldaat die het dichtst bij ons is, komt naar haar toe en schopt haar scheenbeen open. Het bloed spat om mijn voeten. Ze valt flauw van de pijn, maar ze mag niet naar het hospitaal worden gebracht. Ze laten haar liggen, uitgestrekt op het warme zand. Gelukkig doet ze haar ogen gauw weer open. Ze lacht naar me. „Mijn zuster leeft nog!”, fluistert ze en ze sukkelt moeizaam overeind.”
--------------------------------------------------------------------------------
Leesfragment 2 „Elk van de veertig bewoners van ons huis gebruikt ’s nachts het toilet (in het huis, JCH), want buiten sluipen de Jappen rusteloos rond. Duistere gedachten drijven hen de nacht in, bezorgen hun slapeloze nachten. Mama zegt dat ze vast en zeker vrouwenlichamen zoeken om van hun frustraties verlost te worden. Daarom wachten we allemaal geduldig onze beurt af en gaan we daarna water tappen bij de kraan naast het huis om het toilet mee door te spoelen.”
--------------------------------------------------------------------------------
Leesfragment 3 „Alle slakken die tijdens de nacht in de moestuin eten komen zoeken, worden de volgende ochtend in een blikje verzameld. In de hospitaalkeuken worden ze gaar gemaakt en aan de patiënten uitgedeeld. „Het is een prima proteïneaanvulling”, zegt mama als ik ervan griezel. Op een keer dwalen er drie honden door het kamp. Niemand weet hoe ze er gekomen zijn. Ze verdwijnen al snel in de soeppan. (...) Het is voor het eerst in bijna drie jaar dat we kunnen kiezen wat er op ons bord wordt geschept.”
Ref.Dagblad