Zwijgen over het jappenkamp16-08-2011 10:43 | L. Vogelaar
Eerbetoon voor de slachtoffers tijdens de herdenking van de Japanse capitulatie.
DEN HAAG – Tranen, opeens tranen. Waarom? Dat vertelden de ouders van Theo Holman niet. En ook de kinderen leerden zwijgen over de periode in Nederlands-Indië. Totdat een kleinkind het verleden openbrak.
De ouders van schrijver Theo Holman overleefden de Japanse overheersing. De herinneringen daaraan werden steeds scherper, maar ze konden niet worden verwoord. Herinneringen:
Holmans moeder werd geschopt en geslagen terwijl haar dochtertje toeschouwer moest zijn. Zelf werd ze ook gedwongen toe te kijken als medegevangenen werden mishandeld, terwijl ze ondertussen haar dochter stil moest houden, want huilen mocht de kleuter niet.
„En toen was het vrede.” Het was het refrein in Holmans rede tijdens de jaarlijkse herdenking van de Japanse capitulatie, gistermiddag bij het Indisch Monument in Den Haag. En toen het vrede was, vroeg een ambtenaar Holmans moeder wie ze was, en wanneer ze was geboren, en hoe haar dochtertje heette, en haar man. Natuurlijk wist ze dat allemaal precies, maar ze blokkeerde en kon het niet zeggen. En zo zocht haar man, die dwangarbeid aan de Birmaspoorlijn had overleefd, haar naam aanvankelijk tevergeefs op de lijsten van overlevenden en overledenen uit de vrouwenkampen. Want ze kon haar naam niet noemen.
Het grote zwijgen was begonnen. „De zwijgzaamheid van mijn ouders legde een druk op het gezin en wij zochten tevergeefs naar het ventiel om die druk te verminderen”, zegt Holman. Een klein, onschuldig verhaal bracht zijn ouders soms aan het huilen. Een gezellige maaltijd kon zomaar veranderen in een pijnlijke situatie. En dat alles door de herinneringen aan de gevangenschap tijdens de Tweede Wereldoorlog. „Een kind wil zijn ouders niet verwonden.” En als er dan toch opeens verdriet was, waren de kinderen pijnlijk verbaasd.
„Pap, in welke kampen hebben oma en tante Marja gezeten?” vroeg Holmans dochter toen haar grootouders waren overleden. Hij kon het haar niet vertellen. Over die periode werd immers niet gepraat? Zij, de geschiedenisstudente, zocht het uit. Brieven van haar grootouders kwamen boven water, en een dagboekje. Holman weet nu dat zijn vader in het Indisch verzet zat, en waar zijn moeder werd geïnterneerd. De zwijgzaamheid is doorbroken, en –Holman besluit er zijn toespraak mee– volgende generaties moeten weten wat er gebeurd is.
Wilhelmus
Weten; niet vergeten. Daarom zijn de duizenden stoeltjes op het grasveld elk jaar weer gevuld als het einde van die verschrikkelijke tijd wordt herdacht. Veel vergrijsde hoofden; veel Aziatische gelaatstrekken. Maar de jongeren zijn er ook. Straks leggen drie generaties uit één Indische familie een krans.
Twee militairen luiden de Indische Klok. De Residentie Bach Ensembles zingen de Captive’s Hymn –lied van een gevangene–, het Indische Onze Vader, het Lied van Berusting, en: Bleib bei uns. Als de taptoe geblazen is, daalt de stilte over het veld. De slachtoffers worden herdacht. Even geen verkeerslawaai – waarschijnlijk wordt, in tegenstelling tot eerdere jaren, de stroom auto’s tegengehouden. Slechts het gekrijs van meeuwen in de verte is te horen.
Het volkslied klinkt; de coupletten één en zes van het Wilhelmus. Waarom zijn er bij elke herdenking weer zo veel die niet meezingen?
Drie generaties
Premier Rutte en staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten plaatsen de eerste krans. De drie generaties volgen, namens de Indische gemeenschap; kleinzoon loopt snel vooruit, opa haalt hem later in. De voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer volgen; vertegenwoordigers van ambassades, de commandant der strijdkrachten.
En Nicolaas Orie –leerling van het Vrijzinnig Christelijk Lyceum in Den Haag, dat het monument adopteerde– nadat hij eerst zijn gedachten over de Indiëtijd heeft weergegeven. „Alle biologen zijn het erover eens dat verschillen tussen mensen essentieel zijn voor het voortbestaan van onze diersoort”, meent Orie. Helaas is het dezelfde verscheidenheid die aanleiding geeft tot misdaden onderling.
Die verscheidenheid komt hij elke zaterdagmorgen tegen in de buurtsupermarkt waar hij een baantje heeft. Om precies te zijn: in de kantine ónder de winkel, een ruimte waar hij net niet rechtop kan staan. Van zijn collega’s zijn er geen twee van dezelfde afkomst en huidskleur. „Op deze plek is afkeer van elkaars cultuur en geloof ondenkbaar.” Er worden goedmoedig grapjes over andere rassen uitgewisseld, en er wordt gelachen om belachelijke vooroordelen. Veelkleurigheid; de bevolking van Nederlands-Indië heeft volgens Orie zowel de warmte als de verschrikkingen ervan leren kennen.
Ref.Dagblad