Indiëveteraan: Na de explosie was ik zo zwart als een kachel05-09-2011 11:15 | L. Vogelaar
Herdenking én reünie. Zo’n 20.000 veteranen en hun familieleden kwamen zaterdag naar het Nationaal Indiëmonument in Roermond om hun gevallen kameraden te herdenken.
ROERMOND – Hij verloor een oog, en een halve vinger. „Kijk hier”, wijst J. C. Koornneef naar een punt onder het vel van zijn rechterarm: „Toen ze de scherven uit mijn lichaam haalden, zijn ze er één vergeten.” De linkermouw gaat omhoog. Zwijgend laat de veteraan zijn littekens zien.
Híj overleefde de ontploffing van de landmijn tijdens zijn diensttijd in Nederlands-Indië. Zijn kameraad die op de mijn stapte, kwam om. Tijdens de bijna drie jaar die Koornneef als hospitaalsoldaat in Indië doorbracht, overleden ook 27 anderen uit zijn groep. Daarom kwam de Zwijndrechtenaar zaterdag naar de 24e jaarlijkse herdenking bij het Nationaal Indiëmonument 1945-1962 in Roermond. „Het is een wonder dat ik hier zit. Na de ontploffing was ik van voren zo zwart als een kachel.” Zes weken lag de hospik in het ziekenhuis. Maar terug naar Nederland mocht hij niet.
Al stijgt de gemiddelde leeftijd van de veteranen met het jaar, ze blijven massaal naar de herdenking komen. Zaterdag waren er zo’n 20.000 veteranen, familieleden en andere bezoekers. Ze schoven hun plastic kuipstoeltjes zo veel mogelijk in de schaduw van de bomen in het park achter kasteel Hattem. Daar staat hun monument. Daar liggen sinds kort 53 nieuwe plaquettes, gemaakt omdat de vorige waren gestolen. Plaquettes met namen van omgekomen militairen.
De hitte haalt zweetdruppels tevoorschijn, net als toen, in Indië. Paraplu’s en zakdoeken doen dienst als zonwering. „Probeert u zo veel mogelijk te drinken”, klinkt het advies. Flesjes water worden uitgedeeld.
Aalmoezenier M. Lieshout spreekt het openingsgebed uit, koorleden zingen het ”Bapa Kami” – het Onze Vader in het Maleis. Later is er het blazen van de taptoe, de minuut stilte. Dan daveren vier F-16’s uit Leeuwarden over, waarbij één toestel zich uit de formatie losmaakt, als symbool van de ”missing man”: ruim 6200 jonge soldaten keerden nooit uit Indië terug. Daarom zijn veel van hun kameraden hier elk jaar weer, om te herdenken, ook na meer dan zestig jaar.
Leunend op zijn wandelstok vat J. A. van Doorn zijn jaren op Java samen. Hoogtepunten: de keren dat hij wachtcommandant bij generaal Spoor was. En het antwoord dat hij uit Nederland ontving toen hij een meisje per brief om verkering had gevraagd. Twee jaar wachtte ze; toen kon hij haar voor het eerst in de armen sluiten. „Ze kan niet meer mee naar de herdenking; daarom is mijn dochter nu hier.”
Dieptepunten waren er ook: de keren dat hij boven het graf van een kameraad het geweer naar de lucht hief om saluutschoten te lossen.
Het greep diep in. Té diep. „Ik kreeg er last van; ik zei: ’k Moet terug. In 1980 ben ik naar Indonesië geweest. Ik kwam gezond in Nederland terug. Later heb ik een boekje over mijn Indiëtijd geschreven.” Wat hij er heeft meegemaakt? Afwerend gebaar: „Niet over praten. Het blijft gevoelig.”
Minister Hillen van Defensie vertelt de verhalen van drie andere veteranen. De bewindsman plaatst de eerste van meer dan honderd kransen. Tweede Kamervoorzitter Verbeet de tweede. Dan volgt het defilé, langs de kransen, langs de plaquettes. Oude ogen zoeken naar de namen van bekenden; makkers van wie het jonge leven werd afgesneden. Daarvoor zijn de veteranen hier, elk jaar weer.
refdag.nl