Thé Tjong-Khing in Pieck Museum
Auteur: Marion Groenewoud | vrijdag 19 oktober 2012
HATTEM - Als het aan zijn vader lag, was Thé Tjong-Khing geen tekenaar geworden. Dan had Nederland hem als illustrator gemist.
De jonge Chinese Khing -Thé is de achternaam- was in 1956 nauwelijks 22 jaar toen hij uit Indonesië vertrok om zijn droom elders te verwezenlijken. Hier kreeg hij erkenning van niemand minder dan Marten Toonder. "Zonder hem was ik in de goot beland." Het Anton Pieck Museum in Hattem toont vanaf vandaag een overzichtexpositie van de man die ooit bekend werd als 'filmquiz-winnaar'.
Vorig jaar kreeg hij veel aandacht. Het was een drukke tijd voor de 78-jarige illustrator Thé. Na de ontvangst van de Max Velthuijsprijs voor zijn hele oeuvre, kreeg hij een eerste overzichtsexpositie 'Van Strip tot Sprookje' in het Letterkundig Museum Den Haag. En tekende hij het prentenboekenweekgeschenk. Maar het was zeker niet zo'n idioot hectische periode als in 1969, toen Thé bijna een jaarlang de hoofdrol speelde in de populaire maandelijkse filmquiz Voor een Briefkaart op de Eerste Rang. De jonge kandidaat was zo razendsnel in het beantwoorden van de vragen dat het duo Gerard Cox en Frans Halsema een parodie op zijn optreden maakte. "Er waren slechts twee netten, dus ik werd overal herkend. Vreselijk", glimlacht Thé gelaten.
Nederland stelde hem niet teleur; geen moment heeft hij spijt gehad van zijn definitieve vertrek uit Indonesië in 1956. Thé moest tekenaar worden in het land waarvan hij de moedertaal sprak. Een maandlang reisde hij per schip. Iedere minuut was ondraaglijk vanwege zeeziekte. "Toen ik na dertig dagen in Napels voet aan vaste wal zette, had ik nauwelijks geslapen." De personeelsfunctionaris van Toonder Studio's vond hem niet geschikt maar Thé ging toch terug naar de tekenstudio en vroeg alleen een stoel en een bureau. Hij hoefde geen geld en wilde slechts leren hoe men daar werkte. Voor zestig euro per maand mocht hij blijven. Marten Toonder schatte hem als eerste op waarde. "Mijn vader vond tekenen iets minderwaardigs. Tekenen was gelijk aan niets. En ik kon alleen maar tekenen, dus ik kon niets. Mijn vader was zakenman en eigenaar van een openluchtbioscoop. Ik ben meer een dromer. We waren te verschillend. Als je dan in Nederland op een dag hoort dat je goed bent in je vak, is dat een geweldige erkenning. Zonder Toonder was ik in de goot beland."
Slechts vier dagen in zijn leven is hij terug geweest in Indonesië, voor de gouden bruiloft van zijn ouders. En zijn vader kwam hem nog eens opzoeken in Nederland. "Hij had een gesprek met Marten Toonder gehad, en zei daarna slechts: Dus je tekent. Ik heb vaak over deze woorden nagedacht. Ik weet niet of er iets van trots of berusting in zijn stem zat. Het maakt ook niets meer uit."
Vanaf vandaag tot 1 mei hangt het grootste deel van zijn Haagse overzichtstentoonstelling in het Anton Pieckmuseum in Hattem. Met Pieck heeft hij niet veel. Maar ook niet met andere illustratoren. "Ik herken zoveel in hen dat het me niet interesseert. De strijd, de minder gelukte exemplaren. Ik zie alles. Het komt te dichtbij. Ik heb gehoord dat Pieck ook schilderde, olieverven. Wat ik zag, vind ik erg mooi." Net als Pieck is Thé zeer veelzijdig, zijn werk kent veel kanten. Denk aan Vos en Haas, Helden over de Griekse mythen, Kleine Sofie en Lange Wapper, Waar is de Taart. Net als Pieck is hij een groot sprookjesillustrator geworden. En hierin zien we dat de tekenaar naast de heldere transparante scènes het meeste plezier beleeft aan de grimmige en obscure beelden. "Ik houd van schaduw, het geeft me steun", bevestigt Thé. "Het spannende, het donkere. De suspense. De tegenstelling in licht en donker. Ik teken geen bloederige taferelen. Als de wolf wordt opengeknipt, zie je bij mij geen druppel bloed. Maar er dreigt wel iets. Boven de kleine Roodkapje hangt een grote donkere wolk."
Zijn filmkennis waarmee hij de filmquiz won, stamt uit de jeugd in Indonesië. Hier zag hij alle Hollywoodpremières. "Het was vechten voor een plekje", vertelt Thé die zich verbaasde over de lege bioscoopzalen in Nederland. "Als er werd gekust, joelde iedereen. En we moedigden de held massaal aan. Film was voor ons volksvermaak en spektakel." In de openluchtbioscoop van zijn vader kwam hij niet graag. "Daar draaiden alleen goedkope vechtfilms voor de armere mensen." Als kind zag hij hoe westerse vrouwen zich gedroegen in Hollywoodfilms. Hoe Marlène Dietrich in Destry Rides Again uit 1939 op de vuist ging. "Een vechtende vrouw, dat had ik nog nooit gezien. In Indonesië zijn vrouwen heel anders. Mijn moeder was een stille, passieve figuur op de achtergrond." Thuis zette hij de bewegingen van de vechtende Dietrich snel op papier. Van de oorlog en de gewelddadige Bersiap-periode in Indonesië heeft hij nooit iets gemerkt. Het land van herkomst speelt een minimale rol in zijn oeuvre. Alleen in de tekeningen bij de Griekse mythen zien we de onvermijdelijke dreiging en een enkel slagveld. "Omdat we Chinezen zijn, vielen we overal buiten. Eén keer stond ik voor het raam toen mijn tante me wegtrok. Mijn vader zou gewond op de grond hebben gelegen, in elkaar geslagen door Japanners omdat ze dachten dat hij iets wist. Ik heb het niet gezien. Aan mij gingen de wreedheden voorbij. In die tijd heb ik vooral heel veel gespeeld."
De bijzondere wereld van Thé Tjong-Khing, Anton Pieck Museum Hattem, tot 1 mei 2013.
Stentor