Van Bandung naar Beach Hotel: hectisch West-Java
Reisverslaggever Dirk Wijnand de Jong bezocht Java en probeerde 160 kilometer zo snel mogelijk af te leggen. Het kostte hem uiteindelijk bijna vijf uur...
Geplaatst : 15 maart
Dirk Wijnand de Jong
Het begint nu een beetje ongemakkelijk te worden. Tijd is een kostbaar goed en de tien minuten die ik nu roerloos op het beton van het trottoir sta vastgenageld, laten zich nooit meer uitbetalen. Alhoewel, een blik op de ononderbroken sliert brommertjes en stadsbusjes die in een oorverdovend geclaxonneer voorbij komt denderen, is misschien wel de goedkoopste manier om deze hectische plek te doorgronden.
Bandung, Java, een miljoenenstad waar de stadspalmbomen worden afgewisseld met mobiele eetstalletjes, een stad die in het verleden op een nu onbegrijpelijke manier het Parijs van Java werd genoemd, maar vooral een stad waarop onze koloniale voorouders, niet altijd op een even hartelijke manier, een onuitwisbare stempel hebben gedrukt. De hoofdstad van West-Java is voor veel reizigers de eerste tussenstop op weg naar het oosten, met als eindbestemming buureiland Bali.
Maar tegendraads als ik ben, buig ik af in tegenovergestelde richting, richting het westen, waar ik aan de kustlijn van Pelabuhan Ratu een poging doe een rustmomentje te vinden. Weg van de honderdduizenden slalommende brommertjes, weg van de roerloze momenten op het beton van het trottoir.
Zodra je de grote stad echter de rug toekeert, kun je ook gedag zeggen tegen de doorgaans redelijk onderhouden wegen. De afstand tussen de twee bestemmingen is slechts 160 kilometer, maar zelfs Google Maps trekt voor het ritje een slordige vijf uur uit. De gatenkaasweg is het gevolg van heftige regenseizoenen en slecht onderhoud en is daardoor het roekeloze territorium van wegpiraten. Koplampkussen zou je het kunnen noemen: even gauw de andere weghelft opduiken om luttele centimeters voor de tegenligger weer naar de eigen rijbaan uit te wijken.
Toch heeft het vele stapvoets rijden een groot voordeel. Het eilandleven openbaart zich namelijk als een speels openluchttheater. De weg hobbelt langs diepgroene theeplantages en rijstvelden, droog of onder water, en is omzoomd met fruitstalletjes en winkeltjes met vogelkooitjes. Tientallen kleine schuurtjes waar gedrieën wordt gesleuteld aan defecte brommertjes. Talloze kinderen in kleurrijke schoolkostuums die hun ogen de kost geven bij de dorpsoudste, met zijn pezige stelten worstelend in een drassige vijvertje.
Twee uur later dan gepland komt de kust dan eindelijk in zicht. Een blauwe poel die tot aan de horizon is gevuld met uitgebalanceerde vissersbootjes. Palmen op het zandstrand, een dichte jungle erachter. Maar de zo beoogde rust blijkt direct een illusie. Met bijna 140 miljoen inwoners is het eiland tot in de kleinste kieren, ook het door westerlingen gemeden Pelabuhan Ratu, gevuld met mensen. Er lijkt niets anders op te zitten dan de wekker te programmeren op half zes, wanneer de hemel in helder roze een nieuwe morgen opent. Eindelijk alleen. Op tien andere vroege vogels na dan.
Metro