'Ons Indië' ging altijd voor
Wilt Idema stelt bloemlezing samen over honderdvijftig jaar ChinastudiesDoor Tabitha Speelman
Sinologie begon ooit als ‘hulpje’ van het Nederlandse koloniale beleid. Wilt Idema stelde een boek samen ter ere van het honderdvijftig jaar bestaan van het vakgebied. ‘Het aantal Nederlandse experts blijft beperkt.’
Eerst een praktische leerschool voor ambtenaren in Nederlands-Indië. Toen een identiteitscrisis, dankzij het maoïsme. En uiteindelijk een volwaardig vakgebied met als basiskamp Leiden.
In het boek Chinese Studies in the Netherlands blikken negen specialisten terug op de afgelopen 150 jaar sinologie in Nederland. Wilt Idema redigeerde de bundel en schreef een van de hoofdstukken. Hij was hoogleraar Chinese taal- en letterkunde aan de Universiteit Leiden van 1976-1999 en van 2000 tot 2013 aan Harvard University.
Hoe begon de sinologie (nu Chinastudies) in Nederland?
‘Het ontstaan van de Nederlandse sinologie is uniek, omdat het begon als “hulpje” van het koloniale beleid in Nederlands-Indië. Van het begin halverwege de negentiende eeuw tot de Tweede Wereldoorlog was de zin en doelstelling van het vakgebied heel duidelijk: het opleiden van ambtenaren “Chinese zaken” voor “ons Indië”. Dat gebeurde op twee plekken: in Leiden, dat bekend stond als “soft” op het gebied van koloniale politiek, en in Utrecht op de “Oliefaculteit”, waar de opleiding Chinees gefinancierd werd door het bedrijfsleven. In Utrecht hing men een hardere lijn aan, waarbinnen helemaal geen ruimte was voor debat over een eventuele zelfstandigheid van de koloniale gebieden.
‘Nadat Indonesië zelfstandig werd, kwam de sinologie in een crisis terecht: wat zijn we eigenlijk aan het doen? Het hielp niet mee dat de Chinese Volksrepubliek zich vanaf 1949 afsloot voor het buitenland en er nauwelijks wetenschappelijke contacten mogelijk waren. Pas in de jaren ‘70 kwamen er weer uitwisselingen op gang en begonnen ook de studentenaantallen snel te groeien.’
Hoe reageerde de Nederlandse sinologie op deze identiteitscrisis?
‘Veel onderzoekers richtten zich vooral op het Chinese verleden, op oude geschiedenis en filologie. Dat kwam ook doordat de sinologie vanaf het einde van de negentiende eeuw het prestigieuze vakgebied van de klassieke talen als voorbeeld nam. Voor de jaren ’80 kwam modern China relatief weinig aan bod. De moderne sociale wetenschappen begonnen toen nog maar net op te komen. Een systematisch bestuderen van China binnen die nieuwe disciplines bleef uit in Europa, anders dan in de Verenigde Staten, waar de studie van hedendaags China tijdens de Koude Oorlog ook de aandacht van de politiek had. Sinds de jaren ’80 is het onderwijsaanbod steeds diverser geworden.’
‘Historisch is het in Nederland echt anders. Al heel vroeg steunde de Franse regering missies naar Azië, wellicht ook gemotiveerd uit afgunst op Spanje en Portugal die in de Amerika’s tegen een imperium aan waren gelopen. In Nederland had je dat helemaal niet. De koloniën waren vooral handelsposten, en culturele kennis werd pas ontwikkeld als dat nodig was. Dit was het geval in de negentiende eeuw, toen de concurrentie tussen de verschillende koloniale mogendheden in Zuidoost-Azië steeds intensiever werd. Nederland bestuurde Indonesië met behulp van een politiek waarin Chinezen streng werden gescheiden van de lokale bevolking en had daarom speciale ambtenaren Chinese zaken nodig.
‘Voor Amerikanen is China een veel groter onderwerp dan in Nederland. Hier was het altijd “ons Indië” dat de aandacht vroeg. Dat viel weg na de onafhankelijkheid van Indonesië. Maar in Amerika heeft traditioneel veel van de zending en het zakenleven zich op China gericht. Er is ook een veel grotere migratie van Chinezen uit China zelf naar de VS dan naar Europa. Deze migranten zijn ook vaak actief in het wetenschappelijk bedrijf. Een combinatie van deze geschiedenis en strategische ideeën over “grote landen tegen elkaar” heeft geleid tot een grotere pool van expertise. In Nederland blijft het aantal China-deskundigen beperkt, en zij werken allemaal op hun eigen specialisme.’
Dat is ook een thema binnen het boek: de Nederlandse sinologie heeft zich relatief afgescheiden gehouden van publiek debat over China, bijvoorbeeld over het maoïsme in de jaren ’60. Hoe verklaart u dit?
‘Het is een kleine groep mensen, deelname aan publiek debat moet je liggen, en het wordt je ook niet altijd in dank afgenomen door je werkgever. Ze vinden het wel leuk als je op televisie komt, maar specialistische academische publicaties wegen zwaarder, en die zijn binnen de sinologie vrijwel nooit in het Nederlands. Een deskundige mening is ook niet altijd te vatten in handige soundbites. Maar ook als ze niet het gezag van eigen onderzoek hebben op een bepaald onderwerp, zijn China-deskundigen over het algemeen beter geïnformeerd en in een betere positie om bullshit te onderscheiden van gedegen werk dat de complexiteit van de ontwikkeling van hedendaags China recht doet.’
Hoe belangrijk blijft het bestuderen van taal en geschiedenis in een tijd waarin vooral hedendaags China in de belangstelling staat en steeds meer in het Engels kan?
‘Het lijkt me heel verstandig als mensen buiten China een breed, diep, rijkgeschakeerd beeld te hebben van het land. China heel erg sterk bezig met uitdragen van eigen cultuur, en dat moet het vooral blijven doen. Maar het beeld dat de Chinese overheid wil uitdragen is wel heel specifiek. De vraag is maar of we dat klakkeloos moeten overnemen. Als je je intensief met China wilt bezighouden, blijft kennis van de taal cruciaal. Regelgeving, opinie, en vakliteratuur is voor 99 procent in het Chinees. En wat men schrijft is niet altijd wat men denkt dus je zult ook met mensen moeten kunnen praten. Dan kun je je niet alleen laten leiden door wat de Chinese regering daarvan uitkiest en in vertaling uitbrengt.
‘Om de economische ontwikkelingen te begrijpen hoef je niet terug naar de prehistorische archeologie. Maar je kunt wel kijken naar de herkomst van de huidige structuren van bedrijven en de overheid en hun verwevenheid. Hoe is dat zo gekomen? Dan kom je er achter dat de Chinese economie nu zo lang zo snel kan groeien, omdat ze ook volkomen van nul begon. Als de Chinezen je zelf gaan vertellen dat hun economische model al tot de Zhou-dynastie teruggaat kun je eens kijken of dat klopt. China is erg met haar verleden bezig en dat komt allemaal met een bepaald, vaak nationalistisch, programma. Musea en monumenten worden uit de grond gestampt om toeristen aan te lokken, maar ook om te laten zien hoe trots men kan zijn op de eigen cultuur.’
Toch kiezen er relatief weinig studenten voor Chinees. Hoe kan dat?
‘Er is in Nederland nog altijd maar één plek om voltijd Chinees te studeren, dus je moet ook maar net naar Leiden willen komen. En de keuze voor een volledige studie Chinees ligt voor de meeste scholieren van 17 of 18 jaar zonder enige praktijkervaring niet voor de hand. Vaak blijkt het ook een verkeerde keuze.
‘Wat dat betreft is het Amerikaanse liberal arts-systeem, waarbinnen het heel makkelijk is voor studenten met als hoofdvak bijvoorbeeld economie om daarnaast vier jaar Chinese taalcursussen te volgen, veel uitnodigender. In Harvard zijn er elk jaar maar tien tot twintig studenten die Oost-Aziatische Studies als hoofdvak kiezen, maar er zijn wel drie- tot vierhonderd die de taalcursussen Chinees naast hun studie doen. Binnen de Nederlandse driejarige bachelor is deze flexibiliteit moeilijk in te bouwen, maar dat zou het wel makkelijker te maken in te spelen op de brede en verschuivende belangstelling van studenten. En het zou het bouwen van ingewikkelde duo-opleidingen overbodig maken.’
Wilt Idema (ed).
Chinese Studies in the Netherlands. Past, Present and Future
(Met bijdragen van o.a. Leonard Blussé, Maghiel van Crevel en Barend ter Haar).
Brill, 314 pgs. € 50
===========================================================================
Chinese Studies in the NetherlandsPast, Present and Future
Edited by Wilt L. Idema, Harvard University
The Netherlands have a long and proud history in Chinese studies. This volume collects not only articles that trace the historical development of Chinese studies in the Netherlands from the middle of the nineteenth century to the present and beyond, but also studies that deal with Dutch research in specific disciplines within Chinese studies. Chinese studies in the Netherlands originated from the needs of the Dutch colonial administration in the Dutch East Indies, but developed a strong philological emphasis in the first part of the twentieth century, to turn increasingly towards disciplinary research on modern and contemporary China in the last few decades.
Contributors include Leonard Blussé, Maghiel van Crevel, Barend ter Haar, Albert Hoffstädt, Wilt Idema, Mark Leenhouts, Oliver Moore, Frank Pieke and Rint Sybesma.
==============================================================================
Mare online