Het kwam voor dat op de schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie stiekem vrouwen aanmonsterden, in matrozenpak. Vrouwen die met hun geliefde meereisden of hem achterna reisden; of vrouwen die het avontuur zochten of hun oude levens wilden achterlaten. Michel Ketelaars schrijft over hen in zijn boek
Compagniesdochters.
Tot de jaren tachtig van de vorige eeuw, stelt hij, was er geen aandacht voor de rol van vrouwen in de roemruchte VOC; nu is er een inhaalbeweging gaande.
Ketelaars deed zelf geen onderzoek, zegt hij er eerlijk bij, maar verzamelde gegevens uit bestaand onderzoek.
De VOC-vrouwen lieten sporen na in liedjes, zoals
Daar was laatst een meisje loos. Dat liedje, over een meisjesmatroos, eindigt omineus met de ontdekking van haar bedrog, en haar straf:
‘Zij moest komen in de kajuit, Kreeg een pak ransel en toen was het uit.’ Het liedje vertelt ook hoe zij haar straf trachtte te ontlopen:
‘Ach kapteintje sla me niet, Ik ben uw liefste zoals u ziet’. Misschien werd zij eerst verkracht en daarna alsnog ontslagen. In elk geval, schrijft Ketelaars, werd het bedrog bestraft. Ontdekking viel ook nauwelijks te voorkomen: er was weinig fysieke privacy op zo’n schip. Vrouwen aan boord, tussen al die hunkerende mannen, bracht volgens een oude zeemanswet ongeluk.
Compagniesdochters vertelt mooie verhalen. Over het verschijnsel ‘zielverkoopsters’ bijvoorbeeld: vrouwen die werkzoekenden, arme drommels, ronselden voor de VOC-schepen, hen een tijdje herbergden en te eten gaven. De hoogopgelopen rekeningen, vastgelegd in ‘transportbrieven’, moesten de mannen betalen als ze terugkwamen – áls ze levend terugkwamen. Om het risico te spreiden verkochten de zielverkoopsters de transportbrieven door aan ‘zielkoopsters’. Als een schip verging stortte de handel even in.
Ketelaars beschrijft ook het leven van vrouwen in Indië. Niet alle vrouwen die naar het Oosten gingen waren van onberispelijk allooi. Vaak leidden de echtgenotes van hooggeplaatsten er een leven in grote weelde en luxe. Of de mannen trouwden een inlandse vrouw. Om ervoor te zorgen dat er genoeg import was van degelijke, christelijke vrouwen, stuurde de Compagnie een tijdlang nette jonge meisjes, die in gastgezinnen en op internaten werden klaargestoomd. Dat waren de ‘compsagniesdochters’.
Ketelaars’ boek is inhoudelijk interessant; je kunt er twintig leuke geschiedenislessen mee vullen. Jammer genoeg is hij geen meeslepend verteller.
Uit de Volkskrant
08-03-2014