Hoe de ene couppoging (Indonesië, 1965) aan de andere doet denken (Turkije, 2016)
Marnix de Bruyne
Niet alleen de Turkse president Recep Tayyip Erdogan misbruikt een mislukte staatsgreep om zich te ontdoen van al zijn politieke tegenstanders. Een couppoging in 1965 in Indonesië was het startsignaal voor grootschalige zuiveringen, die ontaardden in misdaden tegen de menselijkheid en ‘mogelijk genocide’, waarbij zeker 500.000 doden vielen, aldus het vonnis van het Internationale Volkstribunaal 1965 afgelopen woensdag.
Tante Ciska (90), die in 1968 naar Nederland vluchtte, zit doodstil te luisteren in de Doelenzaal van de Universiteitsbibliotheek in Amsterdam, terwijl haar zoon Tino zachtjes, troostend, met zijn arm over haar rug wrijft. Beiden luisteren hoe de Zuid-Afrikaanse rechter Zak Yacoob het vonnis toelicht van het Internationale Volkstribunaal 1965 over de golf van geweld die Indonesië overspoelde in 1965 en 1966.
Leger en speciale milities joegen in die jaren op iedereen die in de verste verte links zou kunnen zijn – vakbondsleden, kunstenaars, activisten, leraren, communisten en vermeende communisten – omdat de Indonesische Communistische partij PKI achter een poging tot staatsgreep zou hebben gezeten van 1 oktober 1965. Generaal Suharto, die een jaar later zelf de macht zou overnemen, maakte van de gelegenheid gebruik om ook de leden van de PNI, de partij van president Soekarno, onschadelijk te maken – al had die partij niets te maken met de communisten.
Lees het artikel bij Vrij Nederland