Leven als een paard
vrijdag 16 oktober 2009 05:29
Als het paard hinnikt, glimlacht Asep. ‘Yelly roept me’, zegt hij, ‘Dat doet ze altijd.’ Het is de enige keer dat ik hem zie glimlachen.
Asep woont samen met Yelly, zou je kunnen zeggen. Hij slaapt naast het paard op de grond, hij eet met het paard, en overdag brengt hij het naar ‘Gunung Mas’ om er toeristen op door de theetuin te laten rijden. Hij is elke ochtend de eerste, een uur voordat de andere paarden komen. Zo hoopt hij een vroege bezoeker te kunnen vangen, voordat de concurrentie te groot wordt en je moet vechten om elke toerist.
Hij doet dit werk al zeven jaar, zegt Asep.
Hij is vijftien. Hij was dus acht toen hij hier begon. Hoe dat zo gekomen is vertelt hij met zichtbare tegenzin. Hij kijkt stuurs voor zich uit, kijkt meestal naar Yelly, die in de verte staat terug te kijken, en gebruikt niet meer woorden dan absoluut nodig zijn.
Ga je niet naar school?
‘Nee.’
Wat verdien je hier?
‘Twintigduizend (1 euro 50) per dag, als er mensen zijn.’
Uit de losse woorden en staccato-zinnetjes komt langzaam een verhaal tevoorschijn dat niet bijzonder is in Indonesië, maar uitermate droevig.
Ik kijk de jongen aan, en ik zie de volwassen harde trekken van een man die niets meer van het leven verwacht dan dit: hoe hij van de ene dag op de andere kan overleven.
‘Mijn ouders zijn dood.’
Waar stierven zij aan?
‘Jantung’, zegt Asep, het hart. Zijn grootdouders zijn ook dood, ook ‘jantung’. Zoveel dodelijke hartaanvallen in een familie zijn wel erg toevallig. Misschien zegt hij alleen maar ‘jantung’ om ervan af te zijn. Misschien zegt hij het ook omdat hem dat is verteld door volwassenen of dokters die zich ervan af wilden maken, omdat het te ingewikkeld was om uit te leggen dat zij misschien stierven aan de gevolgen van kanker, diabetes of aids. ‘Jantung’ dus.
Het doet er niet toe.
Zij zijn dood, dat is wat telt. En zij lieten Asep alleen achter, nou nee: niet helemaal alleen. Hij had een broertje van anderhalf, en dat moest eten. En er was niemand die zich om ze bekommerde. Hij was op slag wees èn vader voor zijn broertje.
Daarom werkt hij hier, bij de paarden. Zijn broertje is nu acht, maar toen hij klein was nam Asep hem mee naar Gunung Mas, en als er een klant op het paard wilde rijden paste een van de vrouwen in de theekraampjes op hem.
Nu gaat zijn broertje naar school, zegt Asep.
De school is gratis, volgens president Susilo Bambang Yudhoyono, maar dat is gelogen. De school van zijn broertje vraagt toch 100.000 rupiah per maand, en als hij niet betaalt kan zijn broertje niet leren. Dus hij moet wel betalen.
Misschien is het allemaal gelogen. Misschien gaat zijn broertje helemaal niet naar school. Misschien is de school toch gratis. Maar in de manier waarop de stugge Asep zijn verhaal vertelt, is geen plaats voor leugens. Ik geloof hem.
Dus geloof ik Asep ook als hij zegt dat hij een week per maand werkt voor de school van zijn broertje, en de andere drie weken voor hun eten en kleren. Als er klanten zijn. Alles wat hij daarboven verdient, moet hij afdragen aan de eigenaar van het paard. Als er geen klanten zijn, wat vaak genoeg gebeurt, heeft hij niets.
Hij kan lezen, zegt hij. Dat heeft hij nog net kunnen leren.
Zou hij, als dat zou kunnen, weer naar school willen gaan? Ik klink als een hulpverlener, maar misschien bedoel ik het ook zo.
Hij kijkt me aan, maar achter zijn ogen blijft het leeg en stil. Ik zie niet eens een vraagteken. Niets.
Zou je weer naar school willen? Houd ik aan.
Hij draait zich om, kijkt naar Yelly, en zwijgt. Hij haalt niet eens zijn schouders op. Het heeft geen zin om over zulke dingen na te denken. Laat staan erover te spreken.
School is voor zijn broertje, want die is pas acht, en Asep zit hier met zijn paard, vijftien jaar oud, te wachten op een klant die misschien niet komt. Dit is het leven zoals het is. Alleen dit.
Michel Maas
VKblog Jakarta online