De Moskee van DemakOver de zeer heilige moskee van Demak weet men gewoonlijk weinig meer, dan dat een zevenvoudig bezoek aan dit heiligdom zou opwegen tegen een pelgrimstocht naar het verre Mekka. Ook zou deze moskee door de negen wali’s, de Islampredikers op Java, eigenhandig gebouwd zijn, waarna deze geestelijke heren er van tijd tot tijd zouden vergaderd hebben om over diepzinnige mystieke vraagstukken van gedachten te wisselen.
Waterverftekening uit 1805 van de oude moskee in Demak, die toentertijd in een toestand van verval verkeerdeDe wali’s zouden de moskee dus zelf gebouwd hebben, wat een hele prestatie is voor lieden die het hoogtepunt des levens al gepasseerd waren. Doch een hunner, soenan Kali-Djaga, wiens graf niet ver van Demak nog vereerd wordt, zou zijn collega’s in kunstvaardigheid overtroffen hebben. Terwijl de anderen met hun aandeel in de karwei al klaar waren en de grote palen van de houten moskee reeds overeind stonden, op één na, kwam onze soenan pas op het laatste ogenblik aansjokken. Niet alleen was hij ver over tijd, maar ook het materiaal was op. Geen nood! Uit de overgebleven spaanders vormde hij de nog ontbrekende stut van de moskee door ze met een touw aan elkaar te binden! Ook stond de moskee niet goed gericht op Mekka. Dat corrigeerde onze wali. Met zijn ene hand greep hij de Ka’aba in Arabië en met de andere de Demakse moskee en zo verbeterde hij de richting.
Natuurlijk hebben latere gelovigen met deze wonderverhalen enigszins in hun maag gezeten, zodat zij ze symbolisch hebben trachten te verklaren. De uit vele spaanders vervaardigde stijl is het symbool der eenheid van de talrijke gelovigen, die door het touw, Allah, verbonden worden, terwijl de gelijkgerichtheid van Demak en Mekka op de eenheid in het ware geloof duidt.
Overigens zou over deze door de Mataramse vorsten hoogvereerde soenan Kali-Djaga nog heel wat te vertellen wezen. Hij is min of meer de beschermheilige der dynastie. Eens, zo wordt verhaald, toen de wali’s weer in de moskee bijeen zaten, was ook soenan Kali-Djaga erbij. Hij zat wat afgezonderd onder de grote moskeetrom, de bedoeg, waarmee de gelovigen tot het gebed worden opgeroepen. Plotseling viel er een pakje omlaag, gewikkeld in een geitenvel, waarin zich een bidmat en een slendang van de Profeet bevonden. Eerst wilden de wali’s de inhoud onder elkaar verdelen, maar soenan Bonang van Toeban stelde voor om het omhoog te werpen. Degene, op wie het viel, zou de eigenaar worden.
Alzo geschiedde en het pakje kwam in de schoot van soenan Kali-Djaga terecht, die dus de gelukkige bezitter werd. Gedurende 40 dagen tapa (ascese) in een kuil maakte hij van het vel een baadje, Anta-Koesoema geheten, dat nu tot de zeer bijzondere poesaka’s of erfstukken van het Mataramse vorstenhuis behoort.
Er zou over die soenan Kali-Djaga, die ongetwijfeld een historisch persoon is geweest, nog veel meer te vertellen zijn, maar dit zou ons te ver voeren. Intussen is het onwaarschijnlijk dat de brave Islampredikers een zo omvangrijk bouwwerk als de moskee van Demak zouden hebben opgericht. Het bouwen van zulk een rijksmoskee lag meer op de weg van de plaatselijke heerser, de Vorst van Demak. Deze moet de moskee hebben gesticht, want hij alleen beschikte over de middelen en de werkkrachten.
Voor het bouwjaar worden verschillende jaartallen opgegeven. Dat behoeft ons niet te verbazen, want net zo min als Keulen en Aken is de Demakse moskee ineens gebouwd, doch er is meermalen aan gebouwd, verbouwd, hersteld en uitgebreid.
Een der oudste jaartallen vindt men aan de moskee zelf en wel in de vorm van een ‘tjandrasengkala memet’, d.w.z. een chronogram in een figuur uitgebeeld. De figuur, die zich in de gebedsnis (in de richting van Mekka) bevindt, is een landschildpad of boeloes. Uit dit beest leest men het jaartal af. Het heeft namelijk 1 kop, dat maakt 1; 4 poten, dus 4; zijn rond schild lijkt op een nul, dus 0; ten slotte de staart, nog een 1. Zet men die vier cijfers op een rij dan krijg je het Javaanse jaar 1401, wat met A.D. 1479 overeenkomt. Dit klopt vrij aardig, want omstreeks die tijd zou de eerste Mohammedaanse vorst zich in Demak gevestigd hebben. Hij zal toen ook voor een passende moskee gezorgd hebben, Later, toen zijn rijk groter werd zal hij ook het bedehuis uitgebreid hebben. Hierop wijst het jaartal 1428, dat met het christelijke jaar 1506 gelijk staat.
Deze moskee is, ook al was hij grotendeels uit vergankelijk materiaal vervaardigd, nooit verbrand of verwoest. Het hemelvuur heeft hem evenzo gespaard als de gewelddadigheid der mensen. Soms heeft hij ernstig gevaar gelopen, bijv. met de moord van de derde Demakse vorst in 1546, toen alles in het rijk in rep en roer was. Het vorstenhuis werd nagenoeg uitgeroeid, de stad Demak werd verwoest, maar de moskee bleef gespaard. Toch is het niet meer hetzelfde gebouw als bij de stichting. Hoe zag deze zeer heilige moskee er oorspronkelijk uit?
Vermoedelijk heeft dit heiligdom de vorm van een
toren gehad, zoals veel oude moskeeën in Indonesië en Malakka. Dit is wel iets merkwaardigs, want daarbuiten zijn torenmoskeeën vrij zeldzaam. Men moet helemaal naar Kasjmir gaan om er torenmoskeeën aan te treffen.
Ze hebben iets van een Chinese pagode en sommige geleerden hebben tussen deze moskeeën en sommige heidense gebouwen verband gezocht. Ik betwijfel het. Wie bootst nu het heiligdom van een vijandige godsdienst na voor zijn eigen huis des gebeds? Toch is het een feit, dat in vorige eeuwen die torenmoskeeën van Atjeh tot Ternate echt ‘in’ zijn geweest, maar een volledige bevredigende verklaring kan ik niet geven.
Het torenachtige karakter van de moskee blijkt van buiten en van binnen. Van buiten ziet men de drie daken, die zich verjongen, dus opklimmende, steeds kleiner worden. Van binnen heeft de moskee verdiepingen, die je met trappen bereiken kunt. Daarboven is het een geweldig stoffige boel, zodat ik betwijfel of daar nu nog veel wordt uitgevoerd. Vroeger werden er misschien godsdienstlessen gegeven, zoals thans nog wel op Sumatra. Ook de grote moskee in de wijk Ngampèl-Denta te Soerabaja heeft verdiepingen en dit is waarschijnlijk ook een heel oude moskee geweest.
Bovendien schijnt er oudtijds rondom de moskee een gracht te hebben gelopen, net zoals men nu nog bij de Vorstenlandse moskeeën aantreft. Vrij zeker bestond deze ook bij de oude moskeeën van Soerabaja en Japara. Er is namelijk een verhaal, dat de commamdant van de lijfwacht van de Demakse vorst, de nog steeds befaamde Djaka Tingkir uit Padjang, over de gracht zou zijn gesprongen. Hij moest, toen de vorst de moskee verliet, voor deze plotseling uitwijken en sprong toen maar over het water. Nu is de gracht geheel gedempt.
Ook na de val van het Demakse vorstenhuis hebben latere vorsten voor deze moskee gezorgd, t.w. de Mataramse. In 1710 heeft soenan Pakoe-Boewana I, die van 1704 tot 1719 regeerde, aan toemenggoeng Wira-Tjana bevel gegeven om de vervallen moskee te herstellen. Alle sirappen van het dak werden vernieuwd. Het herstelwerk duurde drie maanden en de kosten bedroegen 1000 rijksdaalders.
Doch wanneer we een aantal waterverftekeningen uit 1805 bekijken, die zich thans bij de Dines Poerbakala te Djakarta moeten bevinden, dan zien we dat de moskee toen weer danig in verval was. Een herstel was broodnodig en dit heeft omstreeks 1840 plaats gevonden. Het was tevens een grondige verbouwing waardoor de moskee veel van zijn vroeger uiterlijk verloren heeft.
Zo zijn de vier grote stijlen die van de vloer tot het hoogste dak doorliepen, versterkt. Ze zijn niet vervangen maar dikker gemaakt door er stukken hout tegen aan te brengen die met ijzeren hoepels op hun plaats werden gehouden. De vierkante palen werden daardoor ronde, houten zuilen. Maar omdat de moskee ook nog ruimer gemaakt moest worden zijn om de vier middenzuilen nog twaalf baksteenzuilen geplaatst, zodat er in totaal 16 waren, opgesteld in rijen van vier. Doordat de moskee dus breder is geworden, is het torenachtig karakter wat verdwenen. Dit ging nog meer verloren door de plaatsing van een
soerambi of
voorgalerij.
Zoals bekend hebben de meeste Javaanse moskeeën thans zulk een voorgalerij. Oorspronkelijk is deze er niet bij geweest, zodat sommige moslims deze brede, overdekte ruimte ook niet tot de eigenlijke moskee rekenen. Het moet ook een nieuwigheid geweest zijn, die vermoedelijk tegen het einde van de 17e eeuw door soenan Mangkoe-Rat II is ingevoerd bij zijn grote kratonmoskee. Waarschijnlijk is dit vorstelijk voorbeeld toen door de regenten in de hoofdplaatsen nagevolgd en verder ook op kleinere plaatsen in het Mataramse rijk, dat zich toen nog van de Preanger tot de Oosthoek uitstrekte. Daarom zijn deze soerambi’s in West-Java nog lang niet overal doorgedrongen en in de Bataviase Ommelanden heb ik nog menige moskee zonder voorgalerij gezien. Sedert de 17e eeuw stond men daar immers al onder de Compagnie en hoefde men zich van de Mataramse Soesoehoenan niets aan te trekken.
Tegenwoordig wordt de soerambi gebruikt om er rechtszaken te beslissen, huwelijken te sluiten, gezellig te redekavelen, of een dutje te doen. Als het in de vrijdagsdienst erg vol is, wordt er ook wel een ‘gebed’ verricht.
Nu is het merkwaardige, dat volgens de tekening van 1805 de Demakse moskee toen nog géén voorgalerij bezat, doch er thans wel een heeft. Deze soerambi bezit houten vierkante pilaren, die prachtig met oud snijwerk zijn versierd. Bij mijn laatste bezoek in 1940 had men er een laag grijze gouvernementsverf overheen gesmeerd, wat het niet fraaier maakte. Deze mooie pilaren, zo luidt de overlevering, zouden nadat het heidense Madja-Pait was veroverd, uit de heidense hoofdstad zijn geroofd en naar Demak overgebracht. Men heeft de pilaren toen gebruikt voor een bale of langwerpige open hal voor slametans en dergelijke. Deze bale zal wel niet tegen de moskee hebben gestaan want op de tekeningen van 1808 is er niets van te zien, terwijl Raffles in zijn History of Java verhaalt dat de bale zich ‘in front of’ de moskee bevond, wat niet hoeft te betekenen dat hij er tegenaan stond.
Bij de grote verbouwing van 1840 heeft de gerestaureerde moskee van Demak, die nog een soerambi miste, er een gekregen door er de reeds eeuwenoude bale tegen aan te zetten.
De Demakse moskee heeft sedert kort zelfs een
minaret, een
menara, die inderdaad bij betrekkelijk weinig Javaanse moskeeën voorkomt. Dat behoefde vroeger ook niet want omdat de moskeeën toen veel weg hadden van een toren, kon de moskee zèlf voor menara dienen.
In de Soendalanden zag ik de bedoeg ook boven in de moskee hangen, zodat de oproep tot het gebed van daaraf zal hebben plaats gevonden. Maar Demak heeft tenslotte toch een minaret gekregen, en wat voor een, een ijzerconstructiewerk, zoals de vroegere Wilhelminatoren aan de Soerabajase Oedjoeng. Kortweg, een monster! Laten we hopen dat de oude moskee nog lang zal blijven bestaan en dat die afschuwelijke ijzeren minaret spoedig door de roest zal worden verteerd.
Uit: Wonderbaarlijke verhalen uit de Indische historie
Dr. H.J. de Graaf