Bronnen:
Sekar Jaged - Alit Djajasoebrata in samenwerking met Museum voor volkenkunde.
KIT.
De contacten tussen Javanen en buitenlanders speelden zich voornamelijk af in de handelscentra aan de noordkust van Java, zoals Bantam, Cirebon, Indramayu, Japara, Tuban, Gresik (voormalig Grissee) en Surabaya.
Omstreeks 1500 was de betekenis van het eens zo machtige Oostjavaanse rijk Majapahit zodanig getaand, dat het geen weerstand kon bieden aan de opkomende, zich onafhankelijk opstellende havensteden. Deze hadden de kans gekregen op te bloeien dankzij de intensivering van de handel tussen China en India enerzijds en Indonesia anderzijds.
Men dient echter die handel zich niet voor te stellen als grootsscheeps in quantitatieve zin. Het waren voornamelijk ook luxe artikelen en ze werden door reizende kramers in kleine hoeveelhden vervoerd en doorverkocht. Op de handelscentra woonden weliswaar duizenden handelaren doch een elk zette slechts enkele schouderlasten om. (circa 60 kilo's)
De handel bestond uit twee soorten deelnemers: de kramers zelf en de geldgevers, die vaak vorsten en edellieden waren. Deze laatsten hadden zeer veel invloed op de handel en het beeld van Bantam uit die dagen geeft goed aan hoe de macht bij de vorst en adel rustte.
"Koopheren(=edelen)" bezaten de pakhuizen, schepen en slaven en hun vrouwen werden bewaakt door eunuchs, waarbij tevens hun op palen gebouwde huizen meestal omringd werden door aanplant van kokospalmen. De kamers waren rondom "afgeschoten met gordijnen van zijde, ofte catoene lijnwaet."
Dat deze gordijnen ook bedoeld waren om magisch kwaad te weren, drong niet zo snel door bij de kersvers gearriveerde Hollandse zeevaarders/handelslieden, die al totaal verbluft waren door al de nieuwe indrukken.
In de komende eeuwen zou blijken, dat winstbejag de boventoon voerde bij de Hollandse zeevaarders/kooplieden, dat menig detail op cultureel en kunstgebied totaal aan hen voorbij gingen.
Hoezeer de
"kobongan" - het middengedeelte van het Javaanse huis in de buurt waar de bewoners sliepen en waar de offerplaats van de voorouders gelegen was - één der sleutels vormt tot begrip van het Javaanse religieueze leven, zou pas in de 20ste eeuw door Nederlandse geleerden herkend worden.
Terugkomend op de gordijnen van de rijke woningen: de VOC zorgde natuurlijk al heel snel, dat de leveringen van deze gordijnen voortaan door de VOC zou plaats vinden.
De vóór 1500 toonaangevende Javaanse rijken zoals
KEDIRI en MAJAPAHIT waren niet in de eerste plaats handels- en zeemogendheden geweest. Zij ontleenden hun macht en rijkdom voornamelijk uit de heffingen die zij de boerenbevolking oplegden en uit de diensten die aan hen bewezen moesten worden.
Toen Majapahit tegen het einde van de 15de eeuw ten onder ging, leefde de oude Javaanse beschaving voort, maar niet afkerig van buitenlandse invloeden, in de vorstendommen van de noordkust, want daar bleef Java open voor vreemde invloeden en behield toch de eigen cultuur.
In het Middenjavaanse binnenland sloten de heersers van Mataram (circa 1600 gesticht) zich echter steeds meer af van de buitenwereld en concentreerden zij zich op verfijning van het bestaande cultuurgoed.
Deze uiteenlopende gedragingen tussen de Noordjavaanse vorstendommen en de binnenlands gelegen vorstendommen werd één der grondslagen van de verschillen tussen PASISIR beschaving (Noordkust) en die van de Middenjavaaansche Vorstenlanden en deze verschillen komen duidelijk tot uiting in smaak en tradities.
In Mataram, verweg gelegen van de drukke noordkust, zou het aristocratisch karakter van de Javaanse cultuur tot hoge ontwikkeling worden gebracht.
Tijdens de eerste kennismaking van de Hollanders met Java, bestond de maatschappelijke indeling die zich concentreerde op vorsten, adel en boeren al geruime tijd.
De mate van adeldom hing af van zijn of haar afstamming van de vorst. Hoe nauwer verwant, hoe hoger de adellijke titel. Zo heel anders als in Europa, waar de adellijke titel erfelijk was.
In Midden Java zouden eind 18de eeuw bij decreet door de vorst afgekondigde, nauwlettend geformuleerde voorschriften omtrent versieringsmotieven in de kleding, een ieders maatschappelijke status tot uitdrukking brengen. Aan dit onderdeel van de etikette diende een ieder zich aan te houden en deze voorschriften waren uitvloeisels van de algemene beleden wereldbeschouwing die in de traditionele Javaanse behoefte past, om in het voorkomen aan te geven in welke levensfase een persoon zich bevindt en tot welke maatschappelijke status hij/zij behoort.
Dit is heel goed te herkennen in de kleding en de motieven van sarongs.
Zie bijvoorbeeld het patroon Sida Mulya. (Edel streven) - Het hof van Surakarta - De witte ondergrond bestemt deze doek in het algemeen tot de
avondkleding. Aan de vorstenhoven echter is te allen tijde een witte ondergrond slechts voorbehouden aan hooggeborenen.
De
Sida Mukti (welslagen van het streven) gaat samen met een ondergrond van ranken en wordt overdag gedragen door bruidsparen in de Surakartaanse wijze. Op bijgaande foto is de
Sida Luhur, eender als de Sida Mukti echter met grotere ruiten en het betekent Het Verheven streven.
De
Kumudawati (rijk aan witte lotusbloemen); deze kain is NIET gebatikt maar beschilderd en wordt door adelijke bruidsparen gedragen als ondergrond bij het statie zitten.