De Volkskrant.
door lotaris op woensdag 24 maart 2010
Bali, Indonesië
Hartstikke leuk, het zuiden van Bali, maar het is een verademing om bruinverbrand en suf geshopt in toeristenmagneten Kuta of Sanur naar het stille noorden te vertrekken.
Hoe verder de bemo van strandplaats Sanur verwijdert raakt, hoe meer het groene busje kraakt en hobbelt. De losse elektriciteitsdraden en het offertje op het dashboard bewegen mee op het ritme. De chauffeur veegt zijn bezwete gezicht maar weer eens droog met een smoezelige handdoek. Files accepteert hij niet. Hij rijdt, half door het weiland, spiegel aan spiegel, vlak langs het stilstaande verkeer. Al snel zien we het hectische straatleven plaats maken voor groen en weids.
In de felgroene rijstvelden staan vogelverschrikkers met een motorhelm op om ongewenste bezoekers op afstand te houden, een vervreemdend beeld. Dat fervente helmdragen zie je trouwens niet alleen bij vogelverschrikkers op het eiland. Op een of andere manier laten opmerkelijk veel Balinezen hun helm veel langer op dan strikt noodzakelijk. Lopend op straat, of op het strand, maar ook al vissend voelen veel mannen zich blijkbaar prettig met zo’n glimmend zwart ding op het hoofd.
Transport, please?
Het gaat snel bergopwaarts met korte bochtjes. De lucht wordt frisser. Langs de kant van de weg vlooien apen elkaar en verkoopt een man hele kleine fluffige konijntjes. De bemo redt het maar nauwelijks op de steeds steiler wordende weg en met de extra bagage uit Europa achterin. Als de nevel van de wolken is opgetrokken, zijn er meer kleuren, meer bloemen en vers gras.
Munduk ligt midden in het weelderige groen. Het is er rustig, de lucht is frisser. Hier klinkt niet de hele dag: 'Transport? Maybe tomorrow? Maybe the day after tomorrow?' Geen aanbiedingen voor massages ‘till penis’. Hier kun je niet kiezen uit tientallen restaurants met eten van overal vandaan en je kunt er al helemaal niet terecht voor een kek Balinees wikkeljurkje of het beroemde Bintangshirt met het lokale biermerk erop, wat prima te drinken is trouwens.
Wat je hier wel hebt: prachtige uitzichten, veel exotische vruchten, tientallen tochten langs meren, door jungle, bossen en bergen, en naar watervallen. ‘s Nachts een symfonietje van krekels, wat huilende honden op de achtergrond, ‘s ochtends een concert van vogels en helaas ook een vrij fanatieke haan. In dit dorp draait een gesprek met een bewoner gelukkig niet zo snel uit op een sluwe verkooptruc. In plaats daarvan voeren ze me felroze rijstkoeken of stukjes duryam, een bonkige vrucht met een akelig weeïge smaak die ik natuurlijk niet durf af te slaan.
De beste plek
Bij de warung met het prachtige uitzicht is het nasi goreng wat de pot schaft. Op een van de rode plastic krukjes onder het houten afdakje wacht ik al starend in de vallei op mijn plastic bordje met rijst. Speciaal voor de enige gast doet de breed lachende kokkin de extra felle lamp aan, waardoor wel de nasi met gebakken eitje en kippenpoot, maar niet de zonsondergang nog te zien is. Het is echt lekker eten en dat voor nog geen euro, goedkoper dan in de lege restaurants waar de overige zeven toeristen uit het dorp zich begeven. Ik voel me een ware reiziger.
’s Ochtends maak ik een wandeling. Samen met een gids die nauwelijks tot mijn middel komt loop ik langs het Buyan en het Tamblingan meer, met enorme bomen aan beide zijkanten. Door een overwoekerd, modderig en glad regenwoud is het een fixe klim met veel uitglijden over boomstammen (blauwe borst) en banjeren door diepe plassen (2 x kapotte knie). Hysterisch gillend trek ik een dikke zwarte bloedzuiger uit mijn arm die zijn glibberige lijfje er al half heeft ingewurmd. Verder behoort het regenwoud toe aan apen, boomslangen en pythons. Daar is de mini-gids overigens in geen enkel opzicht op toegerust, maar daar denk ik voor het gemak maar niet al te diep over na.
Bij een stop in een van de verborgen tempels aan het meer druppelt ineens als een verrassingsshow een prachtig versierde familie uit het stadje Ubud binnen met bamboemanden vol bakjes van bananenbladeren met bloemen en wierook en fruit. Vrouwen dragen kleurige sarongs, kanten blouses en een lint om het middel. Ook de mannen zijn uitgedost in speciale sarongs.
Ik en de gids hoeven gelukkig niet weg, maar mogen tijdens de ceremonie onze ogen uitkijken (hoewel: de mini-gids kent die ceremonies zo onderhand wel en zit na een half uur te drammen dat ie verder wil). En dat alles onder het genot van rijst met palmsuiker en andere mierzoete kleverigheden.
Overal bloemen
In een land met zo veel moslims vormt Bali een unieke baken. De meeste mensen op het eiland hangen het Balinees Hindoeïsme aan en de hele samenleving is daarvan doorspekt. Het eiland staat vol tempels en de Balinezen zijn er behoorlijk druk mee om de goden tevreden te houden. Meerdere keren per dag brengen ze offertjes. Op straat moet je oppassen dat je niet over een bakje met rijst en bloemen struikelt. Ze liggen overal: bij de ingang van winkels, op de stoep, in bakjes aan bomen, op auto’s, op rijen met huurscooters.
De vrouwen ontsteken wierookstokjes. De in het wit geklede priester leidt de sierlijke ceremonie, terwijl de familie in kleermakerszit achter hem plaats neemt. Iedereen heeft zijn meegebrachte offertjes voor zich staan. Vrouwen steken bloemen in het haar en zingen en gooien rijst en water. En dan veranderen een paar regendruppels in een heftige regenbui. Mini-gids sleept me mee naar het drassige bospad, terug naar het dorp.
Vervolg binnenkort!...wanneer is onbekend, aangezien bovenstaand artikel alweer een maand geleden is geplaatst.