De Volkskrant, column Geboren in..
Zeven auteurs vertellen om de beurt over de dilemma's van hun generatie.Geboren in '19
Aya Zikken
24-01-2009
De telefoon is de nieuwe reddingsboeiKortgeleden, toen ik 15 jaar was, zat ik met mijn ouders thee te drinken in de voorgalerij van ons huis in Batavia. Een open auto reed langs en kreeg een klapband vlak voor onze deur. Van zo dichtbij gaf dat een flinke knal.
Achter uit de auto sprong een roodaangelopen passagier, een ogenblik stond hij doodstil, als bevroren, naast de tot stand gekomen wagen, vuisten gebald, in de houding van 'gereed om te vechten', het gebaar dat ik kende van cowboyfilms.
Mijn vader bracht dit onwaarschijnlijke beeld, dat voor onze ogen in een enkele seconde werd opgebouwd, met bedachtzame en, zoals gewoonlijk, kalme stem, tot de realiteit terug.
Het is een Duitser, zei hij, die denkt dat hij wordt beschoten.
Duitser? Beschoten? Waar ging het over? Het was in de jaren dertig en ik wist nauwelijks iets af van de toestanden in Europa. Mijn ouders hielden ons zorgvuldig in onze kinderdroom en ik wist nauwelijks iets af van de toestanden in Europa. Alles wat ver verderop in de wereld gebeurde werd voor mij verborgen gehouden.
Terwijl mijn vader en moeder lichtvoetig verklaringen gaven van mijn ontdekking, riep ik kwaad: 'En van kranten krijgen we maar nachtmerries, zeiden jullie altijd en een radio hebben jullie ook niet gekocht. Zelfs een telefoon hebben we niet in huis.'
Het leek alsof het ontbreken van een telefoon de oorzaak was van alle onwetendheid.
Kort daarna kregen we radio en telefoon. Vooral de telefoon zag ik vol verwachting verschijnen. Die zou mijn leven gaan veranderen.
Maar zoals zich laat raden, veranderde er niet veel voor mij en de mensen om mij heen. Ze bleven huisjes kopen in de koele tropische bergen en zagen zich daar verzekerd van een ideale pensioentijd.
Al stond in mijn schoolagenda het Griekse motto 'Alles vloeit en niets blijft hetzelfde', dat drong zoals zoveel geschreven wijsheid niet door tot onze hersencellen.
Het enige waar ik lang over bleef piekeren was het cynische commentaar van onze aardrijkskundeleraar die vertelde dat er nu in de havens van twee kleine eilandjes bij Singapore, twee enorme Japanse oorlogsschepen lagen verankerd en dat heel Indië trouwens vol Japanse tandartsen zat, terwijl er blijkbaar in Tokio een groot gebrek aan tandartsen was. Daar mocht wel eens naar gekeken worden.
Mijn ouders bleken niet verontrust door zijn opmerkingen en keken mij aan met dezelfde laatdunkendheid die ik tegenwoordig zie op de gezichten van mensen aan wie ik vraag of ze de film van Al Gore hebben gezien (
An inconvenient truth).
Al dat sombere gedoe en die negatieve toekomstverwachtingen, dat was allemaal al zo vaak voorspeld en nooit waargemaakt.
Ik ga het nu dus niet hebben over het al of niet goed op de hoogte zijn van Al Gore. Ik heb het over telefoons. Wat heb ik naar die dingen verlangd en wat ben ik er pittig voor op mijn vingers getikt.
Er is geen gebrek aan telefoons meer. Wie wil bellen, hoeft maar de straat op te gaan, desnoods op een terras gaan zitten en hij is onder ons. Er is mij verteld dat er al baby's zijn geboren met de rechterhand aan het oor.
De telefoon is de nieuwe reddingsboei die in de plaats is gekomen van het geloof dat we zo langzamerhand zijn gaan verliezen. Het is een uitermate vernuftig apparaatje geworden.
Zouden wij nog wel zonder kunnen? Ik denk het niet. Ik heb zelf mijn mobieltje altijd bij me, het zit in een klein linnen tasje dat over mijn schouder hangt, zodat ik altijd iemand in de buurt heb om mijn hand vast te houden. In een noodgeval uiteraard. Want ja, je moet natuurlijk wel dat apparaat afzetten en vooral niemand je geheime nummer geven.
Ik ben nu op de leeftijd dat de uiteindelijke vrijheid bereikt kan worden; die kans zou ik niet graag willen missen.
Wel is het tegenwoordig allemaal veel beter dan vroeger want we krijgen nu te horen wat we willen horen maar hoeven er niets meer aan te doen.