Koloniale architectuur onvindbaar
11-08-2010 12:20 | Coops, Robbert
DEN HAAG - Den Haag wordt nogal eens geassocieerd met “ons” koloniale verleden. Sommigen “zien” ook de Indische invloed op de architectuur, maar dat beeld blijkt een fictie. Dat wil overigens niet zeggen dat gebouwen met een pseudo-Indische signatuur het niet verdienen om gespaard te blijven. Er zijn in de loop der tijden immers al genoeg panden verdwenen of verminkt.
Vele huizen in de Haagse regio kennen namen die verwijzen naar het roemrijke Indische verleden, zoals Simpang, Demangan en Gondang. Toch is bij nadere bestudering nauwelijks sprake van koloniale architectuur of koloniale beïnvloeding op huizen of stedenbouwkundige structuur. Misschien teleurstellend want vele huizen zijn oorspronkelijk gebouwd door en voor Indiëgangers. Ze zijn voorzien van veranda’s, wit gepleisterde muren en andere schijnbaar tropische elementen, maar die blijken eigenlijk niets met het Indische verleden te maken te hebben.
Vooral in Haagse wijken, zoals Belgisch Park, Van Stolkpark, Willemspark, Zorgvliet maar ook in Wassenaar vestigden zich begin vorige eeuw vele in voormalig Nederlandsch-Indië rijk geworden planters, bankiers en bestuurders. Vaak lieten zij onder architectuur huizen ontwerpen en bouwen met een vaak opvallende signatuur. Maar niet typisch Indisch, zo blijkt uit onderzoek van kunsthistorica drs. Eeke Crabbendam. Er zijn wel invloeden, maar die beperken zich tot het interieur of details, zoals de namen van straten en huizen of een enkel kunstzinnig ornament.
De enige panden die wel duidelijk beïnvloed zijn door de Indische architectuur – hoewel de oorspronkelijke bouwheer weer niets met Indië blijkt te hebben gehad - zijn de twee vrijwel identieke, witte woonhuizen aan de Alexanderstraat 1 en 2, parallel aan de Mauritskade. Ze vormen een gaaf onderdeel van het oorspronkelijke plan (1857) van een ruim opgezette villawijk in het oorspronkelijke Willemspark. Daar gingen indertijd vele gefortuneerde Indiëgangers wonen. Maar ook zij hadden eigenlijk geen enkele invloed op de architectonische opzet van hun huis. De toenmalige projectontwikkelaars en aannemers hadden immers geheel eigen opvattingen over functionaliteit en esthetiek. En vooral over de noodzakelijke bouwkundige eisen. “Tropische” huizen pasten gewoon niet in hun perceptie.
De Indische cultuur – en daarmee architectuur- is ontstaan tijdens de koloniale periode en is eigenlijk een mengvorm van lokale en Europese invloeden. In Nederlandsch-Indië ontstonden onder leiding van Nederlandse architecten vele koloniale woonhuizen, zoals in Medan (onder invloed van de Jugendstil), Bandoeng en Jakarta. Sommige, vooral overheidsgebouwen, zijn voor de slopershamer gespaard gebleven en zijn of worden gerestaureerd.
Een typisch Indisch woonhuis kent karakteristieke kenmerken als een symmetrisch grondplan, gelijkvloers, open, hoog opgaande zuilen en kroonlijsten, wit gepleisterde muren, hoge plafonds, schaduwrijke erven en gladde vloeren. Het heeft de signatuur van een neoclassicistische stijl maar die was zeker niet omstreden. Ze werden door critici in Nederland bestempeld als “geesteloze namaaksels van een zielloos Neo-Hellenisme, slechte kopieën van droeve voorbeelden, die stomme, witte getuigen van een eeuw van smakeloosheid en onmacht tot scheppen”. Zo rond 1930 ontstonden vooral op Java Europese woonwijken met een kleinere type woonhuizen zonder voor- en achtergalerij. Ook die ontkwamen niet aan kritiek. Stedenbouwkundige H.P. Berlage zag in “deze kleinburgerlijke villawijkjes” zelfs een totaal gebrek aan inventiviteit.
Het zou weinig verbazing wekken wanneer deze stijl was meegenomen naar Den Haag. Maar dat gebeurde nauwelijks. De Nederlandse wijze van bouwen – zelfs bij Indische architecten als Adolf Broese van Groenou die begin 1908 aan de Parklaan 9a Hejmo Nia liet bouwen, een vrijstaand huis voorzien van vele lotusbloemmotieven, maar verder in een aan Berlage verwante stijl – werd gevolgd. Dat was verstandig gelet op de klimatologische omstandigheden en de kostbare grondprijs. En ongetwijfeld had het ook te maken met de rigide opvattingen van de toenmalige Schoonheidscommissies (de huidige Welstandscommissies).
Gelukkig worden monumentale panden – ook die met een pseudo-Indisch signatuur - uit de vorige twee eeuwen over het algemeen goed onderhouden en gebruikt. Het is nuttig nu te constateren dat van die vermeende koloniale invloed in Den Haag bij nadere bestudering weinig blijkt, althans niet in architectonisch en stedenbouwkundig opzicht. Maar de waardering voor de oorspronkelijke opzet en kwaliteiten van deze panden en hun omgeving blijft uiteraard overeind. Dat geldt in het bijzonder voor de wijk Zorgvliet –“de parel van Den Haag”- waar het vigerende bestemmingsplan, de status van een beschermd stadsgezicht, enkele servituten en monumentenzorg verschillende panden die nu vaak als ambassade worden gebruikt bescherming moeten bieden tegen eventuele infrastructurele ingrepen of sloop en nieuwbouw in het kader van de ontwikkeling van de Internationale Zone of de verontrustende plannen rond de komst van Eurojust. Of die bescherming ook voldoende is zal moeten blijken. Maar duidelijk is in ieder geval wel dat feitelijke kennis van de bebouwde omgeving van belang is voor een adequaat oordeel over de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Percepties of halve waarheden zijn in dat verband slechte raadgevers.
Drs. Robbert Coops
Sociaal-geograaf en strategisch adviseur bij Schuttelaar & Partners
Eeke Crabbendam (2010): Indische invloed in de woonhuisarchitectuur van Den Haag?, Universiteit Leiden
Publicatie datum:11-08-2010 12:20
Cobouw