Thom Hoffman en de idealen van Multatuli
Door Karolien Knols
gepubliceerd op 12 maart 2009 18:45, bijgewerkt op 12 maart 2009 18:52
Wat is er na 1860 van de idealen van Multatuli terecht gekomen? Acteur Thom Hoffman gaat met een aantal studenten van de Universiteit van Tilburg op zoek naar het antwoord op die vraag. ‘Ons zelfbeeld klopt niet.’
Daar lopen ze, de vijfentwintig studenten van de Universiteit van Tilburg, achter hun kersverse hoogleraar Thom Hoffman. Op naar het geboortehuis van Multatuli, Korstjespoortsteeg nummer 20 in Amsterdam. Drie jongens, 21 meiden en een ‘tweede kanser’: een vrouw die twintig jaar neonatoloog was, maar haar leven op een ander spoor wilde zetten.
De studenten hebben Hoffman net een paar fragmenten uit een brief horen reciteren, de brief die de ambtenaar Eduard Douwes Dekker in 1856 schreef aan de Gouverneur Generaal van Nederlands-Indië en die de opmaat is geweest voor zijn debuut als schrijver: ‘Ik vraag Uwe Excellentie niets voor mij. Ik vraag geregtigheid voor de vertrapte menschheid! En dat zal ik blijven vragen zoo lang ik adem heb, ik zal het uitroepen aan de hoeken der straten, ik zal het den Koning zeggen als ik hem wijs op de juwelen zijner kroon en aan Holland als ik het wijs op zijne kapitalen: die juwelen zijn gestolen, die kapitalen zijn geroofd, uwe welvaart is een diefstal en uw batig slot is een boom die zijn wortels heeft in een moeras van ongeregtigheid.’
‘Mooie woorden van dit heethoofd,’ had Hoffman tegen zijn gehoor gezegd. ‘Misschien wel de mooiste woorden uit de Nederlandse literatuur.’ Het merendeel van de studenten had daarbij nog enigszins blanco gekeken.
Multatuli
Het is maandag 2 maart, de geboortedag van Eduard Douwes Dekker, de schrijver die als Multatuli een van de beroemdste boeken uit de Nederlandse literatuur schreef: Max Havelaar. Het is deze dag die Thom Hoffman heeft uitgekozen als ‘feestelijk’ begin van een vier maanden durende masterclass getiteld Point of View: Eduard Douwes Dekker. Behalve een rondleiding door het geboortehuis van Douwes Dekker, staan ook een bezoek aan het Tropeninstituut en de vertoning van de film Max Havelaar op het programma.
Zegt onderweg de ene jonge studente tegen de ander: ‘Wist jij dat Thom Hoffman vroeger de knapste man van Nederland was?’
Zegt de ander: ‘Dat zei de moeder van mijn vriendje ook al.’
Toen acteur, fotograaf en documentairemaker Thom Hoffman in oktober 2008 van de decaan van de Tilburgse Faculteit der Geesteswetenschappen de uitnodiging kreeg Leonardohoogleraar te worden – hoogleraar van een wisselleerstoel bestemd voor dubbeltalenten – aarzelde hij geen moment.
Doen.
Hij wist al meteen over welk onderwerp het moest gaan: ‘Over idealisme, en hoe slordig wij daar anno 2009 mee omgaan.’
Nu moest hij alleen nog een periode kiezen die voor hem symbool stond voor grote idealen. Werden het de jaren zestig, de jaren die hem vormden? Het interbellum met Beurskrach en extreem polariserende politieke richtingen? Of werd het het tijdperk van Douwes Dekker, toen voor het eerst een scherpe aanklacht tegen het kolonialisme in Nederlands-Indië werd geformuleerd?
Hij koos voor het laatste, want: ‘Diep in mij is een hang naar Azië.’
Zijn grootmoeder is geboren en getogen in Indonesië, mogelijk als onwettige dochter van een inlandse vrouw en een Nederlands ambtenaar. Zijn grootvader werkte bij de Petroleum Maatschappij in Palembang, Sumatra. Ze behoorden tot de upper class. In 1933 zijn ze naar Nederland verhuisd. Hoffman: ‘De vraag die altijd in mijn hoofd heeft gezeten, en die ik nooit heb kunnen stellen omdat ze beiden te vroeg zijn overleden, is: wat wisten zij van de wereld buiten hun veilige compound? Wat wisten ze van de armoede van de Indonesische bevolking? Hoe vonden ze het dat er naast de Sociëteit een pontje lag met daarop de tekst: ‘Alleen voor Europeanen’? Hoe stonden zij in die complexe samenleving?’
Gasthoogleraar
Begrijp hem niet verkeerd, hij is als gasthoogleraar niet op zoek naar het verhaal van zijn familie. ‘Nederlands-Indië zit zovelen van ons in de genen. Zes op de tien Nederlanders heeft Indisch bloed. Een op de tien Nederlanders heeft een familielid dat er heeft gewoond. Er leeft in Nederland een sterke nostalgie als je over de voormalige koloniën spreekt, veel Tempo Doeloe, en tegelijkertijd liggen die drie eeuwen koloniale overheersing als een blok op onze maag.’
‘Wat is er na 1860 in Nederlands-Indië van de idealen van Multatuli terecht gekomen?’ Dat is de onderzoeksvraag die Hoffman de komende maanden met zijn studenten wil beantwoorden. Ze duiken de archieven in, gaan boeken lezen en films kijken. Het verzamelde materiaal zal onder andere worden gebruikt voor een script – van een film die Hoffman hoopt te gaan regisseren. ‘Alleen al het onderzoek is heel leuk om te doen. Wie heeft nu de luxe om drie maanden lang 25 studenten 16 uur per week te laten researchen?’
Hij weet dat hij nog niet op conclusies vooruit mag lopen, maar dit wordt de stelling die hij hoopt te bewijzen: ‘Na de verpletterende ethiek van Max Havelaar is er, tot het uitroepen van de onafhankelijkheid door Soekarno in 1945, in alles wat er over Nederlands-Indië is gepubliceerd, een angstwekkende, oorverdovende stilte geweest aangaande de rechten van de Indonesiërs. Niemand heeft de fakkel van Multatuli overgenomen, op een enkele uitzondering na: Joris Ivens met zijn film Indonesia Calling, Poncke Princen, en de schrijfster Madelon Szekely-Lulofs. Zij zag de botte planters met hun lompe gezuip en hun neerbuigende gepraat over de inlanders. In haar boeken Rubber, Koelie en Tjoet Nja Din, geschreven in de eerste helft van de vorige eeuw, heeft ze oog gehad voor de totale ignorance van de Nederlanders, die te kortzichtig waren om te zien dat de Indonesiërs ook mensen waren, met een eigen waardigheid en recht op zelfbeschikking.’
Gezaghebbend journalist
Hij haalt een boek tevoorschijn, geschreven in 1946 over Atjeh, door de toentertijd gezaghebbende journalist Zentgraaff. De foto’s van een berg vermoorde Atjehers, mannen, vrouwen, kinderen, staan in zijn geheugen gegrift. Hij wijst op een citaat, aan het einde van het boek: ‘Als graven spreken konden zouden zij uitroepen: trek uit onze historie de les dat met onverzettelijke strengheid worden vastgehouden aan het systeem van de laatste decennia () dat iedere Atjeher de zekerheid krijgt: we hebben te aanvaarden en te berusten, onze enige kans is mede te werken aan de ontwikkeling van een land en volk onder Hollandse vlag.’
Hoffman, verontwaardigd: ‘Dit is dus geschreven nadat we zelf bezet waren door de Duitsers! Dat is toch ongelooflijk?’
Schreef Theodor Holman in zijn column in Het Parool: ‘Thom Hoffman wordt professor! Pro! Fes! Sor! En waarin? In Nederlands-Indië! Nederlands-Indië! Dat kan allemaal in Tilburg, waar ze de wetenschap niet serieus nemen.’
‘Die arme Theodor,’ zegt Hoffman. ‘Heeft niet even de moeite gedaan het persbericht helemaal te lezen. Dan had hij geweten dat het een leerstoel is die afwijkt van alle andere wetenschappelijke leerstoelen, dat deze leerstoel juist de bedoeling heeft een niet-wetenschapper vanuit gedrevenheid en nieuwsgierigheid iets te laten toevoegen aan wat er al over een onderwerp is gepubliceerd.’
Hij heft zijn biertje: ‘Dus Theodor, aan jou draag ik dit onderzoek op. Leve de kort-door-de-bocht mening.’
Onwetendheid en het ontbreken van kennis over de eigen geschiedenis: het lijkt een rode draad in het leven van Thom Hoffman.
Hij sputtert even. ‘Ik hou ook van de Rolling Stones, hoor, en van Ajax en van een biertje drinken.’
Srebrenica
Maar het is waar – dit imago kleeft hem aan sinds hij in 1996 als Zomergast de televisiekijkers het verschil uitlegde tussen Bosniërs, Serviërs en Kroaten. ‘Sorry dat ik het vingertje gebruik, maar in het nieuws werd vanaf 1992 consequent gesproken over moslims, Serviërs en Kroaten. Wat is dat voor een rare indeling? Schaam je rot! Heb het dan over moslims, katholieken en orthodoxen. Ik heb in 1995 met Nederlandse soldaten gesproken, en die zeiden: ‘Serviërs, Mladic, goeie soldaat. Kroaten, Tujman: een echte kerel. En dat dat zijn de moslims, en die hebben grote snorren en die gaan we niet verdedigen.’ Dus ik heb in die Zomergasten-uitzending beweerd: als de Nederlandse nieuwsuitzendingen beter waren verzorgd, hadden wij in Srebrenica niet die gigantische blunder gemaakt.’
‘Ik denk dat Nederlanders anno 2009 nog steeds niet weten hoe ze met mensen van een andere kleur of een ander geloof moeten omgaan. Dat is een stevige bewering, maar als ik Ronald Sørensen zie reageren op de aanstelling van Aboutaleb als burgemeester van Rotterdam, denk ik: man, wat een dedain, ik zie jou zo in een wit tropenkostuum door Sumatra lopen.’
Laatst reed hij met zijn Indische vrouw door een dorp in het Gooi. Ze werd nagefloten en nageroepen door kinderen die op straat speelden: ‘Dat is geen uitzondering hoor! Dat doen Nederlanders! En wij denken dat we tolerant zijn. Ons zelfbeeld klopt niet. Misschien is het nodig om met ons verleden in het reine te komen, om de stap naar de toekomst te zetten. Een multiculturele samenleving kun je alleen bouwen op werkelijk gevoelde gelijkwaardigheid.’
Het is negen uur ’s avonds als filmhuis De Uitkijk leegstroomt. Hoffmans studenten hebben tweeënhalf uur ademloos gekeken naar een 33 jaar oude film, met Peter Faber als Max Havelaar in de hoofdrol.
Ze hebben oude handschriften gezien van Eduard Douwes Dekker, hoofdstukken uit Max Havelaar, de brief die hij aan zijn vrouw Tine schreef met de aanhef: ‘Lieve, mijn boek is af.’ Ze hebben de foto gezien van de regent die door Max Havelaar werd aangeklaagd, de canapé aangeraakt waarop Douwes Dekker is gestorven, zijn boekenkast bekeken, het bureau waaraan hij schreef.
De gezichten staan anders dan aan het begin van de middag. Geraakt.
Een dag later zegt Germa van de Kamp, de neonatoloog die nu ethiek studeert: ‘Ik heb thuis verteld dat ik niet wist dat er zoveel moois verstopt is achter de gevels van Amsterdam. Ik ben een bètamens – heel rechtlijnig. Maar deze dag heeft laten zien dat het leven jus heeft. Al die schatten mogen nooit verloren gaan.’
De Volkskrant