Stukgoed nog steeds mensenwerk in haven Oud-Batavia 11-07-2011 11:30 | Marius Bremmer
Aziatische gestaltes gaan gebukt onder het gewicht van twee op elkaar gestapelde zakken meel. JAKARTA – In de haven van de Indonesische hoofdstad Jakarta is het woord stukgoed nog springlevend. Aan de kade ligt het tjokvol schepen: fraaie houten Boeginese schoeners. Koelies draven af en aan, wit uitgeslagen van rondstuivend meel.
Jakarta mag dan een drukke en jachtige miljoenenstad zijn vol hoogbouw, in de oude koloniale haven van het vroegere Batavia heeft de tijd stilgestaan. Hier klopte ooit het hart van de hoofdstad van Nederlands-Indië.
Na de onafhankelijkheid noemden de Indonesiërs de oude haven van Batavia weer Sunda Kelapa, oftewel kokos van Sunda, als eerbetoon aan de lange geschiedenis van de haven. Jakarta heeft diverse pogingen ondernomen om het laden en lossen van de schepen in Sunda Kelapa te moderniseren, maar de bond van havenwerkers heeft dit met hevige protesten nog steeds tegen weten te houden.
Pezige Aziatische gestaltes gaan gebukt onder het gewicht van twee op elkaar gestapelde zakken meel van elk 25 kilo. Het is balanceren vanaf de kade, over smalle en doorbuigende loopplanken, op weg naar het ruim van klaarliggende, traag ogende schepen die toch haast lijken te hebben.
Het regent, het zwerk is somber, de luchtvochtigheid is hoog. Op de voorgrond liggen houten schepen aan de kade, op de achtergrond komen de torenflats van Jakarta boven de masten uit. De enkele toerist die zich over de kade begeeft wordt aangesproken door mannen die wat souvenirs verkopen. Doorgaans zijn dat Australiërs en Nederlanders en daarom spreken de kleinhandelaren op de kade zowel Engels als verbazingwekkend goed Nederlands. Ze laten fraaie scheepjes in flessen zien en halen losse miniatuurvaartuigen uit hun tassen. Ze kennen de wisselkoersen en euro’s zijn geen enkel probleem. Langs de kade ligt af en toe een bootje dat poogt toeristen mee te nemen voor een peddeltocht door de haven: indrukwekkender dan het bezoek aan een maritiem museum. Vergane glorie die nog springlevend is.
Ooit was deze plek de belangrijkste haven van het hindoekoninkrijk Sunda. Hier stortte Portugal zich in 1522 als eerste Europese mogendheid op de specerijenhandel. Er was in die dagen in Europa veel vraag naar de ‘peperdure’ peper. Niet één haven ter wereld zag op zijn kades zo veel specerijen verscheept worden als deze. De Portugezen streden hier hand in hand met de Javanen tegen de oprukkende moslims.
Jaren later kocht de Amsterdamse Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) een klein terrein van de islamitische sultan om er het Huis Nassau te bouwen. Deze onschuldige handelspost bij de stad Jayakatra breidt men uit tot het Kasteel, een fort dat de zakelijke belangen tegen de Engelsen moet beschermen. In 1619 slaan de Hollanders definitief toe: Jan Pieterszoon Coen, ambtenaar in dienst van de VOC, verovert de haven van Sunda Kelapa op het sultanaat Bantam.
Als de Engelsen het op een akkoordje gooien met de sultan, brandt Jan Pieterszoon Coen de stad Jayakatra plat. Op de puinhopen bouwt hij Batavia.
De haven van Sunda Kelapa doet tot in de negentiende eeuw dienst als de belangrijke haven van Batavia. Dan besluit Nederlands Indië tot de aanleg van een nieuwe haven in Tandjung Priok vanwege de opkomst van stoomschepen en de opening van het Suezkanaal. In Tandjung Priok meren vanuit het moederland grote vracht- en passagiersschepen van de Koninklijke Pakketvaartmaatschappij (KPM), de Stoomvaartmaatschappij Nederland (SMN), de Koninklijke Java-China-Pakketvaartlijnen (KJCPVL) en de Rotterdamsche Lloyd aan. Nog steeds is Tandjung Priok de internationale cargohaven van Indonesië. Van hieruit waaieren ook passagiersboten uit over Javazee.
De haven van Sunda Kelapa draait nog steeds op volle toeren vanwege het stukgoedtransport tussen de Indonesische eilanden. Alleen Boeginese schoeners mogen er komen: traditionele houten boten afkomstig uit Zuid-Sulawesi. Ze hebben sierlijke lijnen en houten voorstevens zoals vroeger bij de karvelen: de zeilschepen met gladde boorden. De kennis van de bouw van schoeners gaat daar over van vader op zoon. Er komen geen tekeningen aan te pas en spijkers worden bij de bouw niet gebruikt. Hun vorm lijkt op een Chinese jonk, waarbij de boeg een scherpe hoek met de waterlijn maakt.
De schoener is doorgaans voorzien van twee masten met een schoenerzeilvoering, inclusief topzeilen en drie fokken. Iedere dag liggen er wel honderd aangemeerd met tropisch hardhout uit Kalimantan en Zuid-Sumatra.
Met veel geschreeuw wordt een volgend schip uitgeladen. Iele mannen lopen balancerend over houten planken tussen de gangboorden af en aan met balken van wel 5 meter lengte in hun nek. Even verderop draven mannen met zakken kunstmest en cement van 40 kilo op hun schouders: de Nederlandse Arbodienst zou ervan gruwelen.
Tonnen en nog eens tonnen goederen van allerlei slag gaan over de pezige schouders van lokale werkezels, die geen oog lijken te hebben voor de buitenlandse toerist op de kade. Per persoon verdienen ze 2 euro per dag. Zij hebben vanavond ten minste te eten. Dat is in dit land nog steeds niet voor iedereen vanzelfsprekend.
Ref.Dagblad