Ook drie inwoners gemeente Buren slachtoffer24-08-2011 07:00
MAURIK - Tijdens de Japanse bezetting van Zuidoost-Azië bouwden 68.000 geallieerde krijgsgevangenen onder dwang mee aan een spoorlijn dwars door Thailand en Birma. De bouw van deze 415 km lange spoorlijn werd met behulp van primitieve gereedschappen en onder zeer erbarmelijke omstandigheden binnen 16 maanden voltooid. O.a. 3300 voormalige KNIL -militairen uit Nederland -Indië vonden hierbij de dood. Na een moeizame speurtocht traceerde Beusichemmer Richard van de Velde drie slachtoffers uit de gemeente Buren en beschrijft hun huiveringwekkende ervaringen.
Gerrit Blankenstein kwam uit Maurik. Zijn ouders waren arbeider Jacobus Blankestein en Janneke van Gend uit Buren. Ze trouwden in 1892 en kregen samen 13 kinderen: waaronder Gerrit (1902-1942). Op 9 april 1924 verbond vrijgezel Gerrit zich als buitengewoon dienstplichtige voor vijf jaar als soldaat bij het K.N.I.L. Zijn laatste woonplaats was Pajabakong (Atjeh) op Sumatra.
Op 7 december 1941 bombardeerden de Japanners Pearl Harbor. 's Morgens om half zeven hield de gouverneur-generaal van Nederlands-Indië een toespraak op de radio waarin hij dit vertelde. Dit had tot gevolg dat behalve de U.S.A. en Engeland ook Nederland en dus ook Nederlands-Indië in oorlog waren met Japan. Vanaf januari 1942 richtten de Japanners hun aanval op Nederlands-Indië. De verdediging daarvan steunde vooral op de Koninklijke Marine en het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL). Het KNIL beschikte over 68.000 grotendeels inheemse militairen; de hulpformaties bestonden uit 53.000 man.
Na de verloren zeeslag op de Javazee op 27-28 februari 1942, capituleerden de strijdkrachten op 8 maart en moesten alle militairen in de kazerne afwachten wat de Japanners zouden beslissen. Twee dagen later moesten zij hun geweren inleveren en mochten ze de kazerne niet meer uit. Zij waren krijgsgevangenen. De Japanners hadden hiervoor geen begrip. Zij vonden het heel vreemd, soldaten werden geacht zich dood te vechten, overgeven hoorde niet. De Nederlandse soldaten werden dus met de grootste minachting door ze behandeld. Er was een Conventie van Genève over de behandeling van krijgsgevangenen, maar die had Japan nooit ondertekend. Op de dag van de capitulatie verschenen de Javanen in feeststemming in hun beste kleren op straat. De Japanners hadden als leus: 'Azië voor de Aziaten'.
De eerste drie maanden gevangenschap verbleven de militairen in hun eigen kazerne. Het regime was in het begin niet erg streng. 's Middags mochten vrouwen en kinderen van de gevangenen hen bezoeken, maar na ongeveer een maand werd dat afgeschaft. Kort hierna volgden transporten naar andere delen van de archipel of met Japanse troepenschepen richting Singapore. Vervolgens een vijf dagen en nachten lange 2000 km treinreis naar Thailand. 28 man in een goederenwagon met de deuren open, want ontsnappen was toch onmogelijk. Liggen konden ze niet, ze moesten zittend slapen. Einddoel bleek de Birmaspoorweg te zijn.
Tijdens de Japanse bezetting van Zuidoost-Azië in de 2e Wereldoorlog bouwden 68.000 geallieerde krijgsgevangenen onder dwang mee aan deze spoorlijn dwars door Thailand en Birma. De Dodenspoorlijn of ook wel Birmaspoorweg, is de bijnaam gegeven door geallieerde krijgsgevangen in de Tweede Wereldoorlog aan de spoorlijn die zij gedwongen werden aan te leggen tussen Ban Pong in Thailand en Thanbyuzayat in Myanmar (Birma). Het werk aan de spoorlijn begon op 16 september 1942 en werd slechts 16 maanden later voltooid. Dit ondanks de berekeningen van Japanse ingenieurs die dachten dat het minimaal 5 jaar zou duren om de 415 kilometer lange en 1 meter brede spoorlijn aan te leggen. Met behulp van primitieve gereedschappen en onder zeer erbarmelijke omstandigheden werd de bouw van deze spoorlijn tussen Nong Pledok en Thanbyuzayat binnen de16 maanden voltooid. Er bevonden zich tussen deze dwangarbeiders ook 18.000 KNIL-militairen, die door de Japanners gevangen waren genomen in het voormalig Nederlands Indië. Zij zijn tegen wil en dank door de Japanners naar Birma getransporteerd en werden op straffe des doods gedwongen om mee te werken aan de bouw van deze spoorlijn. 3300 van hen hebben deze afschuwelijke periode niet overleefd, vandaar de naam Railway of Death. Uiteindelijk kostte het hele traject 92.000 doden, oftewel elke 3e spoorbiels één dode.
Het werk bestond o.a. uit stukken jungle van circa tien kilometer lang schoonkappen voor het spoorwegtraject. Een strook van meer dan tien meter breed moest kaal. De begroeiing bestond voornamelijk uit vijf meter hoge dunne bamboe. Bij het kappen kwamen bamboehaartjes vrij die veel jeuk gaven. Na het schoonkappen moesten zij een soort spoordijk opwerpen met aarde die ze naast de baan op moesten scheppen. Verder moesten er regelmatig kleine houten bruggetjes in het tracé gemaakt worden. Het daarvoor benodigde hout moesten ze in het oerwoud naast de baan kappen. Het werk begon bij zonsopgang. Elke ploeg kreeg een taak en als die niet klaar was bij zonsondergang werd er in het donker doorgewerkt. Bij werken in het donker hadden ze last van meroetoes, een soort kleine muggen die bij honderden in je oren en in je baard kropen.
Er kwamen steeds meer zieken zoals malaria en dysenterie en dat maakte het werk voor de niet-zieken zwaarder. Als de taken niet opschoten, kwamen de Japanners soms met een stok om de zieken naar het werk jagen. Zo kwamen er meer zieken en werd de toestand ernstiger. 's Morgens lag het hele kamp vol diarree van mensen die 's nachts de latrine niet hadden kunnen halen. Dat gaf weer nieuwe besmettingen.
Het is nog onbekend op welke wijze Gerrit Blankenstein bij de Birma-spoorweg terecht is gekomen. Hij overleed in Thailand in Takalin. Dit kamp lag op 111 kilometer van het beginpunt van de Birmaspoorweg, aan de oostzijde van Nong Pladuk. In deze laatste periode zat Gerrit in dit kamp om onderhoud aan het spoor uit te voeren. Op een Japans document staat dat hij op 1 april 1945 om 9.30 uur is omgekomen aan de gevolgen van brandwonden, na een bombardement op het Takalin station en daar oorspronkelijk ook is begraven. Het was algemeen bekend dat het krijgsgevangenen niet was toegestaan om tijdens een luchtaanval een schuilplaats te gebruiken.
Ook Huib Fieren was een slachtoffer van de beruchte Birmaspoorweg. Zijn ouders waren bakkersknecht Gijsbert Fieren en Annigje van Ommeren, beiden uit Eck en Wiel afkomstig. Huib was hun enige kind. Ze woonden in de Beatrixstraat F29 te Eck en Wiel. Net voor de oorlog scheidde het echtpaar en verhuisde Jannigje naar Zeist. In januari 1935 werd Huib ingelijfd als dienstplichtige bij de Genietroepen. In november 1937 ging hij een verbintenis voor vijf jaren aan 'voor den Overzeeschen dienst' en werd hij toegelaten als geniesoldaat bij het K.N.I.L.
Het is nog niet bekend op welke wijze Huib in kamp Takanun -218 aan de Birma-spoorweg terecht is gekomen. Feit is wel dat hij daar in oktober 1942 aankwam. Het kamp bestond uit tenten en barakken. In april 1943 bestond zijn werk vnl. uit bomen kappen. In mei-juni 1943 was men bezig met de aanleg van de spoordijk en de aanleg van een sleuf door de rotsen. In één maand vielen er als gevolg van de cholera 180 doden. Volgens het Rode Kruis is Huib ten gevolge van beriberi (vitaminetekort) in Takanon op 13 september 1943 om het leven gekomen.
Dirk van Laar uit Ingen kwam ook in Birma om het leven, maar niet aan de Birmaspoorweg. De ouders van Dirk waren de uit Lienden afkomstige landarbeider Jan van Laar en Antonia van Garderen uit Amerongen. Ze kregen samen vijf kinderen waaronder Dirk (1918). Beide ouders stierven kort na elkaar: Antonia in 1928 en Jan in 1936. Mede daardoor nam Dirk in oktober 1937 dienst bij het K.N.I.L. Hij was hier soldaat 1e klas bij het Pantser AfweerGeschut (PAG).
Toen in december 1941 ook in Nederlands-Indië de Tweede Wereldoorlog uitbrak, werd Gerrit begin maart 1942 in Purwakarta op Java door de Japanners geïnterneerd in de zgn. Sociëteit. Vermoedelijk is hij daarna overgebracht naar de kazerne van het 10e Bataljon in Batavia.
Op 15 oktober 1942 vertrok het Japanse transportschip Tacoma Maru met circa 1.600 Nederlandse krijgsgevangenen (ook wel Java-party genoemd), waaronder Dirk van Laar, vanuit Tandjong Priok met bestemming Rangoon aan de westkust van Burma, het huidige Myamar. Tijdens de zeereis stierven aan boord veel gevangenen. Op de rede van George Town, Penang (Malakka), waar het schip maar liefst negen dagen voor anker bleef liggen. Er was nauwelijks eten, drinken en daglicht. Konstabelsmaat G. Pronk probeerde op 12 december 1942 via de ankerketting om aan de mensonwaardige toestanden aan boord te ontsnappen. Hij werd door Japanse bewakers gegrepen en vervolgens ernstig mishandeld, waarna hij nog een etmaal lang op het voorschip in de houding moest staan. Als gevolg daarvan overleed hij in Rangoon op 23 december 1942.
Na aankomst in Rangoon op 7 november 1942, werden de gevangenen overgebracht naar de gevangenis, de zgn. Rangoon Ritz. Onder de krijgsgevangenen heerste een hardnekkige dysenterie. Onderweg vielen als gevolg daarvan aan boord 12 doden en in de 'Ritz' nog eens 220 doden.
Het dieet was maar net boven het hongerdoodniveau, zeker als men bedenkt dat de gevangenen voor het zware koeliewerk werden ingezet. Het bestond hoofdzakelijk gedurende twee jaar uit rijst, dat als ongeschikt was afgewezen voor Japanse consumptie. Ook maakten de koks gebruik van zemelen van dezelfde kwaliteit als die Japanners aan hun varkens gaven. Elke dag waren er acht pompoenen voor 200 mannen. Aan het voedsel ontbrak vitamine B, zodat de gezondheid bij de gevangenen geleidelijk afnam. Tijdens hun gevangenschap kregen de gevangenen geen Rode Kruis-voedselpakketten, noch werden medicijnen toegediend. De mannen hadden slechts de beschikking over twee eetketels water per week voor alle wasdoeleinden.
De situatie voor de krijgsgevangenen was rampzalig: in Rangoon 230 doden, later aan de Birma-spoorweg nog 100 doden uit de oorspronkelijke groep. Op welke wijze Dirk van Laar om het leven is gekomen, kan helaas niet meer worden vastgesteld.
Als eerbetoon voor de bovengenoemde slachtoffers is het wellicht een idee voor de Straatnamencommissie van de Gemeente Buren, om in de betreffende deel gemeenten straatnamen naar deze drie omgekomen inwoners te vernoemen. Onder het motto: ''Overleden, maar beslist niet vergeten.''
Met dank aan Henk Beekhuis: www.japanseburgerkampen.nl
Heeft u nog informatie/ foto's van bovengenoemde slachtoffers, neem dan contact op met Richard van de Velde, 0345-502583of bezoek zijn website: www.oorlogsslachtoffersgemeenteburen.nl
stadtiel.nl