Volkskrant 16-01-2012, pagina 3
Interview; Justine Pelmelay, passagier Costa Concordia
'Met een been in de boot, zei ik: duw me erin! Duw!'
TOINE HEIJMANS
Zangeres Justine Pelmelay was met haar man,de pianist Ronald van Driel, aan boord van de Costa Concordia. Eindelijkvakantie.
Ik ben net even gaan liggen om de dingen te verwerken maar joh - ik zeg nettegen Ronald: hoor jij ook al die stemmen steeds, dat gegil, heb jij ook vandie flashbacks? Ik zie die mensen weer hangen, boven ons, ze hangen uit eenreddingboot die tegen de wand van het schip klapt. Dat was... ik blijf het maarzien en horen, jeetje. Misschien hoort het bij het verwerkingsproces.
We waren eindelijk op vakantie. In het atrium, midden in het schip, speeldezo'n lokale pianoman en die zei tegen me: zing eens even mee. Ik dacht: als ikhem kan helpen, doe ik dat. Ik zong, de mensen stonden op de trappen, het wasgeweldig, en na het zingen gingen we naar de magic show in het theater enineens veranderde alles in een horrorfilm.
Eerst zag ik het theaterdoek bewegen, ik dacht: dat doet die illusionistgoed zeg. Maar toen reed er een rolstoel van de ene naar de andere kant, met iemanderin, en wisten we dat het helemaal mis was. We zijn terug naar het atriumgelopen, dat is van glas. Er zaten mensen in die maar bleven roepen en gillen:laat me eruit! Ik wil eruit! De stroom viel weg, alles donker. Wat moet je dandoen? Wat kun je dan doen? Daar sta je dan in een bergbeklimmershouding, zoschuin lag het schip al, mensen gingen naar buiten, een oude man wilde in hetwater springen en ik riep naar Ronald: hou die man tegen!
Het personeel van Costa bleef maar zeggen: alles is onder controle, het iseen probleem met een stabilisator, meer niet. Ze hadden eerlijk kunnen zijn. Zehielpen niet. Ja, de Filipino's en de Pakistani, het gewone personeel, diehebben geholpen. Die hebben ons leven gered, echt. Jonge mensen die achtmaanden achter elkaar op zo'n schip zitten, eenzaam, je zag hun verdriet,sommigen huilden, maar ze hielpen iedereen. Jongens, jongens, denk ik dan.
We gingen naar buiten. De man van de reddingboot zei: we zitten vol. Ikstond al met één been in die boot en riep tegen Ronald: duw me erin! Duw! Entoen zaten we erin. Maar de boot kwam niet los, hij hing in de kabels en er wasiets niet goed met de katrol. De schipper kon door het geschreeuw niets horen.Ik riep: QUIET!, Ronald riep: dan maar met een klap op het water, als het nietanders kan!, maar het lukte. De motor deed het niet. De schipper huilde toenhij de motor aan kreeg, iedereen juichte hem toe.
Op het eilandje waar we aan wal gingen, wonen 750 mensen - komen er ineensdrieduizend de kade op. Geen opvang, niets, ik snap het wel, maar het was koud,ik had een T-shirtje aan en er liepen mensen in avondjurken. We waren er tegenmiddernacht. Stiekem zijn we naar een boot gelopen, in een slinger met drie stellen,we hielden elkaars handen vast. Het was een veerboot. Wéér een boot, dacht ik,niet weer een boot maar we gingen erin en iedereen ging erin, die boot werdhelemaal volgepropt, mensen lagen over elkaar heen, ze schreeuwden, het werdheel warm en de boot bleef maar varen.
Uiteindelijk kwamen we ergens aan, ergens in Toscane, daar stondenmilitairen en daar kregen we echt hulp. Na drie uur varen. Ik zal je echtzeggen... pffff. Jeetje. Ik zei net tegen Ronald: als dit op open zee wasgebeurd, echt, dan hadden we het niet overleefd.'