14-06-2012
‘Kan ze hier wel tegen?’ Kleindochter laat oma eindelijk praten over jappenkamp
Door Vincent Bongers
Nieuwsgierig naar het verhaal achter een oude foto, begon Robin van Doorn haar oma met vragen te bestoken. Ze tekende het verhaal op en won er een prijs mee.
'Als je een slakje of rupsje zag, dan greep je die', zegt Cato Siefken (1933). 'Het maakte niet uit. Je vrat het.' Siefken zat in het beruchte jappenkamp Tjideng in Nederlands-Indië.
Van wat ze daar meemaakte, wist haar kleindochter Robin van Doorn (18) tot voor kort niets. Van Doorn is scholier op het Stedelijk Gymnasium in Leiden. Ze verwerkte de herinneringen van haar oma in een profielwerkstuk over kampen in Indië en het grotendeels verzwegen leed van de kampbewoners. Ze won er de KNAW Onderwijsprijs voor het beste profielwerkstuk van het jaar mee. In september gaat ze film- en literatuurwetenschap studeren aan de Universiteit Leiden.
'In de huiskamer van oma hangt een foto waar ze als klein meisje met haar vader in uniform op staat. Ik begon vragen te stellen. Ze ging er niet echt op in. Maar ik bleef doorvragen.'
Uiteindelijk begon Siefken te vertellen over een periode in haar leven waar ze nog nooit iets over had gezegd. 'Het was al zo lang verzwegen, dan wil je dat blijven doen. Op een gegeven moment kwam ik er niet meer onderuit. In bed lag ik dan soms wel te denken: "Kan ze hier wel tegen?"
Van Doorn: 'We hebben een hele goede band. Het is natuurlijk lang geleden en het zijn zulke pijnlijke herinneringen. Maar het is belangrijk dat het zwijgen wordt doorbroken. Dit is ook de laatste kans voor de mensen die het bewust hebben meegemaakt om te vertellen.' In haar werkstuk schrijft ze dat er in het naoorlogse Nederland geen belangstelling was voor de verhalen van de mensen uit Indië. Daarnaast ging de kolonie verloren. Die gevoelige klap maakte het Indische leed nog mindere bespreekbaar.
Siefkens vader was militair in Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL). Hij werd in 1942 onthoofd door de Japanners. Siefken kwam met haar moeder en haar jongere broertje in Tjideng. Haar twee oudere broers zaten in mannenkampen. 'We moesten niet klagen, was het idee', zegt Siefken. 'Wij hoefden immers in Indië toch alleen maar de bananen van de boom te plukken. In Nederland werd er pas echt honger geleden.'
De omstandigheden in het kamp werden in de loop van de oorlog steeds slechter. Het oppervlak van Tjideng werd steeds kleiner en er kwamen steeds meer mensen. 'Bij het gedèk, de omheining van het kamp, werd er eerst nog heimelijk handel gedreven met mensen van buiten. Later gebeurde dat niet meer, de straffen werden te zwaar. Zelf heb ik het ook een keer gedaan. Mijn moeder had een onderbroek van mijn vader bewaard. Iemand aan de andere kant van de omheining wilde die wel "bilikken" (ruilen) voor een ei. Ik stak de onderbroek door het gedèk. Zo gauw ik het ei te pakken had, dacht ik: "Nee, die onderbroek krijg je niet." En ik trok 'em terug. Je wordt een haai hoor.' En zelfs de eierschaal werd gebruikt. 'Die vermaalden we tot fijn gruis, dat likte je dan op. Dat was goed voor de benen en tanden.'
Na de capitulatie van Japan kwam er geen einde aan de ellende. De bewakers moesten nu de kampbewoners beschermen tegen in opstand gekomen Indonesiërs en allerlei rondtrekkende bendes. 'Terug in Nederland was het vooral koud. Toen we van de boot af kwamen, werden we weer in rijen gezet, dat waren we onderhand wel gewend. We waren een stelletje luizige sloebers. En ook dom, want onderwijs was verboden in het kamp. Maar we hebben het toch gered.'
Van Doorn krijgt veel positieve reacties op haar werkstuk. Gaat ze door met onderzoek? 'Ik ga eerst studeren en heb interesse voor heel veel dingen. Maar ik wil het niet kwijt, het is ook mijn eigen geschiedenis.'
mareonline.nl