Jakarta is begonnen met het ‘revitaliseren’ van de oude stad: Kota. Van echt herstel is nog geen sprake. ‘Maar het verval heeft ook iets moois.’
Door Michel Maas
Tekens van verloren grandeurDe zon verdwijnt in het gebouw van Dasaad Musin. Je kunt hem naar beneden zien zakken achter de dode ramen zonder glas, waar hij nog even blijft liggen op de bovenverdieping zonder dak. Het gebouw is een ruïne, niet eens een schim van wat het is geweest. Je kunt de panden bijna zien aftakelen, zo hard gaat het hier in Kota, het oudste deel van Jakarta. En het hardst van allemaal gaat dit schitterende pand met het torentje, uit 1912: tien jaar geleden was dit nog een gebouw van vlees en bloed, nu is het een leeg en verkruimeld skelet.
‘Het is nog wel stevig hoor’, zegt de zelfbenoemde bewaker van de ruïne. ‘Je kunt gerust naar boven om daar foto’s te maken’, waarna hij tienduizend rupiah vraagt om je binnen te laten in het lege pand zonder ramen en deuren.
Om de hoek ronkt een partij airconditioners van het chique, smaakvol gerenoveerde Café Batavia. Nederlands is hier de belangrijkste voertaal. ‘We drinken hier alleen maar koffie, jongens. Het is hier veel te duur!’ De enige Indonesiërs in Café Batavia zijn de mensen die er werken. Onder de portretten van de Nederlandse koninginnen en de gouverneurs-generaal dragen zij de sjuutjes, de koffie en af en toe een nasi goreng naar de tafeltjes vol blanken, precies zoals dat honderd jaar geleden ook moet zijn gegaan.
De zaak zit vol, want het is zondag en er is in heel Kota nog steeds geen andere plek waar je je als blanke buitenlandse toerist zo op je gemak kunt voelen. Het is een verplichte stop.
De toeristen nemen foto’s van elkaar, en van de wanden en pilaren vol foto’s van Hemingway, Vaclav Havel, Marilyn Monroe en andere beroemdheden die hier allemaal ooit zijn geweest. Maar dat geeft niet: de foto’s aan de muur en de portretten van onze vorstinnen en de zoetgevooisde jazz op de achtergrond geven het monumentale café zijn air van vervlogen roem en gouden tijden, en daar mag je de koffie wat duurder voor maken.
Vanuit Café Batavia heb je een airconditioned uitzicht op het gekrioel van de lokale bevolking op het grote plein en op het statig witte oude Gouverneurskantoor, dat tegenwoordig het historisch museum herbergt.
De Hollandse kinderkopjes op het plein zijn verdwenen. Zij waren de eerste slachtoffers van de grootscheeps aangekondigde ‘revitalisasi’ van de oude stad, zo’n vier jaar geleden. De oude, sfeervolle keien zijn vervangen door grote granieten tegels die makkelijker te leggen zijn. De revitaliseerders hebben ook wat lampen opgehangen boven de Kali Besar (grote gracht) en verder de Hoenderpasarbrug een nieuw verfje gegeven. Die brug, een kopie van de Magere Brug in Amsterdam, staat in alle reisgidsen en is zelfs op postzegels vereeuwigd. Maar zij wordt allang niet meer gebruikt, want zij is door en door verrot, en kan niet meer open.
eigen foto IAFEn de kali zelf, die stinkt. Geen toerist wandelt langs deze gracht, die ooit de grandeur van de Amsterdamse Herengracht moet hebben gehad: een Herengracht met palmen. Twee mannen op lange bamboevlotten vissen met een pikhaak plastic uit het inktzwarte water. Dit water bestaat voor 50 procent uit plastic, en voor de rest uit menselijke uitwerpselen. Geen wind is sterk genoeg om de stank hier weg te blazen.
Maar er wonen mensen. Uit een van de historische panden aan het water komt een duidelijk dronken ‘preman’ (straatmaffioos). Binnen heeft een oude vrouw een handeltje in bier en zelfgestookte alcohol. ‘Hello Boss!’, roept de man, met een blik die verraadt dat hij uit is op geld. Dan ploft hij neer op een plastic krukje en steekt een sigaret op. Alleen de buitenmuur van het pand staat er nog, en de voordeur zit er nog in. Dat is alles. Binnen sta je ook meteen buiten: het dak is verdwenen, en ook de houten vloer tussen de verdiepingen is weggerot. Met plastic, triplex en karton zijn ‘binnen’ twee rijen krotten gebouwd, waar acht families huizen, en dat kleine café.
Er is dus nog wel leven in Kota, maar dat leven heeft niets te maken met de gebouwen waarin het leeft, en geen idee van de geschiedenis van de plaats. Het ‘huist’ in de gebouwen, net zoals ook de kraaien en de ratten erin huizen.
Al meer dan dertig jaar wordt er gesproken over ‘revitalisasi’ van de oude stad, maar behalve die paar betonnen bollen, de granieten stoeptegels, lampen en wat verf is van herstel van de vervallen wijk nog niets te merken. ‘Elke vijf jaar komen ze wel met een nieuw plan, maar daar blijft het bij’, moppert pater Adolf Heuken.
Heuken is de nestor van de lokale historici en schrijver van een paar standaardwerken over de historische plekken van Jakarta. Hij woont er al sinds 1963, en heeft de stad zien veranderen. Het is er in al die jaren niet beter op geworden, moet hij toegeven. ‘Het gaat alleen maar bergafwaarts. Niemand doet wat. Mensen verkopen de oude bakstenen van de huizen, en de eigenaren laten de panden instorten omdat ze die niet mogen slopen. Zodra het pand instort, zetten ze er een gebouw van acht verdiepingen voor in de plaats.’
De huizen staan op de monumentenlijst, maar dat betekent niets, zegt Heuken. Slopen en nieuw bouwen doen ze toch: ‘Er is te veel geld mee gemoeid.’
Niemand verzet zich, want niemand geeft om Jakarta, zegt hij. ‘Het wordt de mensen ook niet geleerd: het belang van de geschiedenis, en waarom je die moet bewaren. Op school leren de kinderen niets over hun stad, hun leraren komen allemaal van elders en ook de ambtenaren weten niets. Zij kennen hun eigen geschiedenis niet, ze hebben geen idee, en het kan ze niks schelen.’
Hij heeft de moed opgegeven: ‘Het is jammer, maar het is hopeloos.’
Een jongere historicus zei ooit tijdens een bezoek aan Kota luchtigjes: ‘Verval heeft ook iets moois’. En zo is het ook, natuurlijk, en vooral in deze oude stad. Niemand loopt door Batavia zonder fototoestel of mobieltje met camera in de aanslag. En geen bouwval is te verrot om er een foto van te maken. Overal worden bruidsfoto’s gemaakt en overal gaan scholieren, twee vingers in V-teken, voor brokkelig muren, in monumentale deuropeningen, naast pilaren op de foto.
Een paar jaar geleden nog kwam er geen mens naar de oude stad, zegt toeristengids Kartum. ‘Je zag alleen paartjes die een stil plekje zochten, en de buitenlandse toeristen die altijd komen. Het plein was leeg, en de markt was alleen maar een klein hoekje. Een paar jaar geleden is dat ineens veranderd. En nu zijn er elk weekeinde duizenden mensen.’
Kartum denkt dat dat is begonnen toen de regering een hek zette om het grote park bij het Nationaal Monument, in het centrum van de stad: ‘Door dat hek konden de eetkraampjes er niet meer in, en was het ineens niet meer gezellig om daar te gaan picknicken. Dus zochten de mensen wat anders.’
De eetkraampjes weken uit naar Kota, en daar achteraan kwamen de mensen, die weer meer kraampjes meelokten. Zij ‘revitaliseren’ de buurt op hun manier: door er te eten en te drinken, foto’s te maken en te luisteren naar muziek. De gebouwen zijn voor hen alleen maar een decor en verder niets.
Museum Fatahillah (het historisch museum), het Wayang Museum en het keramiekmuseum liggen leeg en verlaten tussen alle drukte.
Alleen in de koffiehoek van het museum Bank Mandiri (vroeger de Nederlandsche Handels Maatschappij) zijn mensen: een bandje speelt vrolijke ‘dangdut’ muziek. Het geluid vult de historische ruimte met de authentieke Hollandse loketten, maar niemand luistert. Ook dit museum is leeg, want voor geschiedenis komt er niemand naar Kota. Kartum: ‘Geen mens gaat hier naar een museum. Zelfs niet als het gratis is.’
Uit: de Volkskrant, 06-10-2012