Oost-Indisch doof zijn
29 oktober 2012 Yorick Smakman
Wanneer je ‘Oost-Indisch doof bent’ wil dat zeggen dat je net doet of je iets niet hebt gehoord. . Maar waar komt deze uitdrukking nu eigenlijk vandaan? Er zijn drie mogelijke theorieën. Wat in ieder geval zeker is, is dat de uitdrukking terug te voeren is op het Nederlandse koloniale verleden in Oost-Indië.
Waar de uitdrukking ‘Oost-Indisch doof zijn’ precies vandaan komt, is niet met zekerheid te zeggen. Onder taalkundigen bestaan hierover verschillende theorieën. Twee van de drie meest gangbare theorieën gaan er vanuit dat een deel van de Oost-Indische bevolking niet wilde luisteren naar bevelen van de Nederlandse koloniale overheerser.
Arbeiders
Er zijn mensen die beweren dat Indische arbeiders op plantages bewust deden of ze niet luisterden naar hun Nederlandse opdrachtgevers. Deze verklaring is al te vinden in het Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal, geschreven door Pieter Jacob Harrebomée in 1858. Hij vermeldde als betekenis bij ‘Oost-Indisch doof zijn’ dat het hierbij gaat om mensen die iets wel kunnen horen, maar het simpelweg niet willen horen. Volgens Harrebomée is ‘deze onhebbelijkheid nog wel het meest van toepassing op de Oost-Indiërs, daar hun, door de heete luchtsgesteldheid eene natuurlijke traagheid eigen is’.
Vorsten
Er bestaat ook een andere theorie die er vanuit gaat dat de Indische vorsten zich expres doof hielden wanneer de Nederlanders hen opdrachten gaven. Hierbij deden deze vorsten dan, terwijl ze hun opdrachten kregen, net of ze wel luisterden, maar vervolgens reageerden ze helemaal niet op wat er werd gezegd. Vermoedelijk was dit zodat ze tijd konden winnen tijdens de onderhandelingen of zodat ze geen “nee” hoefden te zeggen, omdat dit in de Indische cultuur taboe was. In De Navorscher: een middel tot gedachtenwisseling en letterkundig verkeer tusschen allen die iets weten, iets te vragen hebben of iets op kunnen lossen wordt dit als volgt geformuleerd: ‘Men zal wel moeten denken aan de eigenaardige kwaal van oostersche vorsten, die dikwijls vertoogen van westersche regeeringspersonen niet heeten te begrijpen, of kwalijk te verstaan, om daardoor uitstel te winnen voor de vervulling hunner beloften’.
Matrozen
in hetzelfde boek wordt overigens ook nog een hele andere verklaring gegeven voor de herkomst van ‘Oost-Indisch doof zijn’. Hierbij zouden het niet de Indiërs zijn die net deden of ze doof waren, maar juist de matrozen die vanuit Oost-Indië terugkwamen in Nederland. Volgens deze verklaring ging het om een gewoonte die matrozen vooral in de 17e eeuw hadden. Matrozen deden bij thuiskomst vaak net of ze doof waren om te kijken of de familie dan nog steeds wel blij was om hen weer terug te zien. Ook deden de thuiskomers soms net of ze erg arm waren, dit zou ‘Oost-Indisch arm’ geheten hebben.
Het is dus duidelijk dat ‘Oost-Indisch doof zijn’ iets met ons koloniale verleden in het huidige Indonesië te maken heeft, maar zoals met wel meer uitdrukkingen die al eeuwen in de Nederlandse taal bestaan het geval is, is de precieze herkomst ervan nu nog lastig te achterhalen.
isgeschiedenis.nl