Indonesiërs waren altijd al jaloers op etnische Chinezen
Reportage. Chinatown, Jakarta
In de Chinezenwijk lijkt alles pais en vree, maar de bewoners zijn er niet gerust op. De vlam kan plotseling in de vlam slaan, zoals in 1998.
Door Michel Maas
Jakarta – Er zijn meer bedelaars dan bezoekers in de oude ‘Yin De Yuan’-tempel van Glodok. De bedelaars liggen op de grond voor de ingang, de bezoekers lopen voorbij om binnen dikke bossen wierookstokjes te gaan branden. Allemaal vragen zij om geld: de bedelaars aan de voorbijgangers, en de tempelbezoekers aan de beeltenissen van de Boeddha, Kwam Im, Confusius en andere heiligen met dikke buiken of een lange baard. Portemonnees worden in de wierook gehouden, geluksstokjes worden geschud. Wie arm is, wil rijk worden; wie rijk is wil rijk blijven.
Niet alle Chinezen hier zijn rijk. De meeste Chinezen die je in Glodok ziet, zijn arm. De buurt rond de tempel is de onderbuik van Jakarta’s belangrijkste ‘chinatown’. Je verdwaalt er in een wirwar van identieke steegjes waar sjofele koelies steekwagentjes vol dozen doorheen sturen. Alle boodschappen zijn Chinees, en alle winkelnamen ook.
Aan de rand van de enclave ligt het beroemde winkelcentrum waar Chinezen de goedkoopste elektronica van de stad verkopen. De mall is vrij nieuw, maar eromheen is alles oud. De sporen van ‘1998’ zijn nog lang niet uitgevaagd. Je hoeft niet eens te zoeken om tussen de kantoren en de winkels karkassen te vinden van panden die destijds zijn uitgebrand. Tientallen zijn het er: dichtgetimmerd en weer opengebroken, en schuilplaatsen voor ratten, daklozen en kleine scharrelaars.
Een woedende menigte trok op 13 en 14 mei 1998 door Glodok, gooiden ruiten in en zette er in een mum van tijd tussen de 100 en 200 panden in brand. De mensen waren niet boos op de panden, maar op de eigenaren, de Chinezen: gewoon omdat zij Chinezen waren.
Etnische Chinezen beheersen de economie van Indonesië. Meer dan 70 procent van die economie is in handen van etnische Chinezen, die maar 3 procent van de bevolking uitmaken. Dat was al zo in de tijd dat de Nederlanders hier heersten. De Nederlanders deden bijna uitsluitend zaken met Chinezen en die kregen in ruil daarvoor een meer bevoorrechte positie: zij stonden boven de Indonesiërs. Indonesiërs bekijken ze dus met afgunst, omdat zij rijk zijn en zich verheven voelen boven de rest.
Ook Soeharto deed zaken met Chinezen, maar de dictator maakte er geen geheim van dat hij een hekel aan ze had. Ze waren geen echte Indonesiërs, vond hij, en zij hoorden hier niet thuis. Hij verbood daarom alle Chinese uitingen in het openbaar: kranten en uithangborden werden verboden, Chinese scholen werden gesloten, en Chinezen werden gedwongen hun namen te veranderen in Indonesische namen. In hun identiteitspapieren kwam een code waaraan je kon zien dat zij etnisch Chinees waren. Indonesië deed hun bijnaam ‘joden van Azie’ recht.
Op 21 mei 1998 trad Soeharto af. De economische crisis en de rellen brachten hem ten val, maar de echte slachtoffers waren anderen. Meer dan duizend personen kwamen om in brandende gebouwen, meest arme mensen die aan het plunderen waren geslagen. Studenten werden doodgeschoten en een onbekend aantal student-activisten verdween. Welgestelde (Chinese) wijken werden aangevallen. Tientallen Chinezen werden vermoord, en er waren groepsverkrachtingen van Chinese vrouwen.
Onderzoek versterkte de verdenking dat militairen achter de plunderingen zaten, maar niemand is ooit ter verantwoording geroepen. Elk jaar in mei demonstreren actievoerders opnieuw voor berechting van de schuldigen, al zestien jaar lang, maar de regering wil er niet aan. Een van de legerleiders die wordt verdacht van de verdwijningen, Prabowo Subianto, is dit jaar zelfs een serieuze kanshebber voor het presidentschap van Indonesië.
De uitgebrande, in de steek gelaten gebouwen in Glodok zijn naamloze monumenten van wat er toen gebeurde. Hun eigenaren hebben Indonesië verlaten, of zij hebben besloten de ongeluksgebouwen niet meer te gebruiken. Of zij zijn overleden.
De Chinese uithangborden in de buurt bewijzen echter dat de tijden zijn veranderd. Chinezen mogen weer Chinezen zijn, op scholen wordt weer Mandarijn geleerd.
De Chinezen in de tempel lijken er echter niet gerust op. De tijden kunnen ook weer snel terug veranderen. De meesten glimlachen beleefd maar zwijgen hardnekkig als ‘1998’ ter sprake komt. Of zij zeggen: ‘Hier in deze straat is niks gebeurd.’
Een man met de Indonesische naam Budiono is de enige die wel iets wil zeggen: ‘Als boeddhist moet je vergeven. Je bidt hier als een boeddhist, maar in je hart ben je geen boeddhist. Je bent… hypocriet.’ Vergeven is dus moeilijk, vergeten is nog moeilijker. Veel mensen hier zijn stiekem bezorgd voor een herhaling: ‘Als de politieke situatie weer slechter wordt, is alles mogelijk’, zegt Budiono, ‘maar nu niet. De situatie is veel beter nu dan toen. Er is geen reden om bang te zijn.’
Reden om honderd procent als een Chinees door het leven te gaan is er ook niet. Budiono blijft toch maar Budiono heten, ook al heet hij eigenlijk anders: ‘Alleen als ik bij mijn familie ben gebruik ik mijn echte naam: Lie Wei Jie.’
Uit de Volkskrant, 15-05-2014