Columnisten30 juni 2009Jelle Brandt Corstius
De jungle in met twintig zakjes instant-mie Van Moskou tot Medan
Jelle Brandt corstius
Jorgen Caris
Mijn reisgezelschap op Sumatra was een goede vriend uit Nederland. Wij zijn goede vrienden, want hebben dezelfde filosofie: eerst aan iets beginnen, dan pas erover nadenken. En: het belangrijkst is niet dat je iets kan, maar dat je iets wil. Zo hebben wij ooit de keuken van de vriend verbouwd zonder duidelijk omlijnd plan van tevoren. En zonder enige kennis op het gebied van, bijvoorbeeld, loodgieten. Het resultaat was veel lol, en een keuken die wellicht niet mooi was, maar wel origineel.
Bij het Toba-meer, dat erg mooi maar ook een beetje saai is, werden wij getipt over de jungle in Atjeh, die zo mooi en ongerept zou zijn. En een van de weinige plekken in de wereld waar je nog een orang-oetan in het wild kunt bewonderen, als je geluk hebt.
In een impuls zetten wij koers in de richting van Atjeh, in een krakkemikkig busje met een maniakale chauffeur. Toen de bus helemaal vol zat, ik bedoel, er zat een kip op mijn schoot, stopte het busje voor een groep schoolkinderen in uniform. De gehele schoolklas klom op het dak van de bus. Een jongen klom handig uit het raam om het rijgeld van de schoolklas op het dak op te halen, en balanceerde op de rand van het raam terwijl de chauffeur een vrachtwagen op een haar na ontweek. Toen de jongen levend en wel weer terug was, glimlachte hij en zei: ’Insjallah’.
’s Avonds laat kwamen wij aan bij de rand van de jungle, en vonden een gids voor de komende dagen. Hij vertelde dat er niet veel toeristen in deze contreien komen, en somde het voor ons op: de burgeroorlog in Atjeh, die pas een paar jaar voorbij is, de aanslagen op Bali, en natuurlijk de tsunami. „Verder is de jungle hier nog echt jungle, en voor de meeste mensen is de tocht te zwaar”, voegde hij er omineus aan toe. Er schenen voornamelijk wetenschappers en professionele trekkers naar dit gebied te komen. Niet mensen die in een opwelling besluiten tot een tweedaagse tocht door de jungle.
Hij vroeg of wij slaapzakken, matjes, tenten en kampeerspullen bij ons hadden. Nee? In ieder geval stevige schoenen? Nee, alleen maar gympies. Een T-shirt met lange mouwen dan? Nee, we reizen door Indonesië, waarom zouden we die meenemen? Proviand? Trots vertelden wij dat wij twintig zakjes instant-mie hadden gekocht. De gids draaide met zijn ogen over zoveel amateurisme, maar geld is geld: de volgende ochtend om zes uur zouden wij vertrekken. Hij regelde voor ons een tent, en een mannetje om de spullen te sjouwen.
Boven mijn bed hing een enge geel-zwarte spin die steeds tot vlak boven mijn hoofd afdaalde, en dan weer omhoog klom. Af en toe maakte mijn vriend een geluid op de wc. Ik verdacht de viskoekjes die hij ’s middags zo enthousiast had opgegeten bij een wegrestaurant. Ik dacht ’Insjallah’ en sloot mijn ogen.
Trouw 2009, op dit artikel rust copyright.