Boeken 22 augustus 2009
Jaap Goedegebuure
Een branieschopper uit Indië
Innemende brieven van Indo-boegbeeld Tjalie RobinsonNiemand heeft zich zó uitgesloofd voor erkenning van de Indische cultuur als schrijver-journalist Tjalie Robinson. Zelf paste deze kosmopoliet en geboren vrijbuiter maar slecht in het stijve, naoorlogse Holland.
Zeg ’migrant’ en we denken automatisch aan de nieuwe Nederlanders die hun huis en haard in Italië, Joegoslavië, Turkije en Marokko verlieten om hier een nieuw bestaan op te bouwen. Later kwamen daar de politieke en economische vluchtelingen uit Afrika en Azië bij.
Veel minder zijn we ons ervan bewust dat de eerste grote migratiestroom zich voordeed nadat Indonesië zich na afloop van de Tweede Wereldoorlog had losgemaakt van Nederland. Al dan niet door het nieuwe regiem gedwongen moesten vele tienduizenden de wijk nemen naar een ’vaderland’ dat de meesten van hen niet of nauwelijks kenden.
Onder de zogeheten repatrianten namen de Indo’s een heel aparte plaats in. Vanwege hun gemengde afkomst en de daarmee gepaard gaande discriminatie waren ze tijdens het koloniale bewind veroordeeld tot de status van achtergestelde randgroep. Toen de Indonesische president Soekarno zijn confrontatiepolitiek tegen de voormalige overheerser begon, werden de Indo’s vanwege hun gedeeltelijk Europese wortels beschouwd als onbetrouwbaar en zelfs onloyaal, zeker wanneer ze vasthielden aan hun oorspronkelijke nationaliteit. Wie vervolgens naar Nederland trok, kreeg daar te maken met een uiterst kille ontvangst en een dikwijls vijandige bejegening.
Een en ander was niet bepaald bevorderlijk voor het zelfbeeld van de Indo’s. Wanneer iemand zich heeft uitgesloofd om daar verandering in te brengen, dan Tjalie Robinson wel. De in Indonesië ontstane mengcultuur, typisch het product van het eeuwenlange contact tussen blanke meesters en bruine knechten, beschouwde hij niet zozeer als een historisch noodlot, maar als een erfenis die de basis vormde voor een positief te waarderen identiteit.
Hoewel hij inzag dat de Indo’s sociaal gezien een tussenlaag vormden en hij zichzelf bij alle bevolkingsgroepen thuis voelde, ontleende hij zijn gevoel voor eigenwaarde mede aan het feit dat zijn vader als soldaat van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger in Atjeh had gevochten. Spijt of schuldgevoel over het koloniale verleden was hem vreemd. Balkenende’s heimwee naar de VOC-mentaliteit had bij hem misschien wel op enige sympathie mogen rekenen.
Maar van het Hollandse eigenheimerschap en de daarmee gepaarde nuchterheid en berekening moest Tjalie, die geboren vrijbuiter, niets hebben. Na enige jaren noodgedwongen verblijf was hij het polderland en zijn dichtgetimmerde zekerheden (de destijds kersverse AOW-voorziening voorop) zo zat, dat hij zijn lotgenoten aanmoedigde om de fysieke en geestelijke warmte elders te zoeken, in Spanje bijvoorbeeld. Zelf zou hij in de jaren zestig, met nog vijfentwintigduizend andere Indo’s, Nederland ruilen voor de Verenigde Staten. Maar toen zijn dierbare geesteskind Tong Tong, het platform van de Indo-gemeenschap in Nederland, bij gebrek aan deskundige leiding ten onder dreigde te gaan, keerde hij met gezwinde spoed terug, om er tot zijn dood aan het roer te blijven staan.
Als was het om te demonstreren hoe divers zijn (deels Hollandse, Engelse, Javaanse en Chinese) stamboom was, koos Jan Boon zich Tjalie Robinson tot schrijversnaam, Robinson naar zijn Britse overgrootvader, Tjalie omdat de Chinese woorden voor ’onderzoek’ en ’rechtvaardigheid’ er in waren opgenomen. Later, hij woonde toen al in Nederland, zou hij zich in de profilering van zijn Indo-identiteit gaan oriënteren op de mestiezencultuur in diverse Zuid-Amerikaanse landen en de literatuur waarin die cultuur gestalte aannam.
Maar in zijn literaire smaak en opvattingen was hij geheel gepokt en gemazeld door de Nederlandse schrijvers die het toneel domineerden toen hij omstreeks de twintig was: Marsman voor de bruisende poëzie en het verlangen naar een groots en meeslepend leven, Slauerhoff voor het imago van de avontuurlijke outcast, en Du Perron voor de verbeten polemiek. Net als Du Perron moet Tjalie Robinson een even charmante als tirannieke macho zijn geweest en net als Du Perron stelde hij de vent ver boven de vorm.
Over de diverse hoedanigheden van Jan Boon alias Tjalie Robinson alias Vincent Mahieu zijn we sinds eind vorig jaar uitstekend geïnformeerd dankzij een door Wim Willems vervaardigde en inmiddels herdrukte levensbeschrijving. In de Haagse stadshistoricus Willems, die zich al tientallen jaren bezig houdt met de geschiedenis van de Indo-gemeenschap, trof Tjalie zijn ideale biograaf.
Recentelijk presenteerde Willems een aanvulling op de biografie in de vorm van een lijvige bundel brieven, die hij de toepasselijke titel ’Schrijven met je vuisten’ meegaf. Hier zien we Tjalie Robinson op zijn ongesoigneerdst en daarmee ook op zijn innemendst en aandoenlijkst, dat wil zeggen gepassioneerd, enthousiast, woedend, in de put, liefdevol, rancuneus, en hier en daar ook onverholen racistisch.
Wat dat laatste betreft, doet het vreemd aan dat Willems (die in zijn rol van annotator uiterst karig is en hier en daar enige steken laat vallen) enkele antisemitische schimpscheuten zonder commentaar laat passeren, maar misschien moeten we die houding begrijpen vanuit het gezegde dat wie veel begrijpt ook veel vergeeft. En een biograaf moet nu eenmaal veel begrijpen.
Nu we dankzij deze brieven Tjalie Robinson dichter dan ooit op de huid zitten, zien we hem zoals hij werkelijk was: een Indische branieschopper die met hooggespannen verwachtingen de Nederlandse samenleving betrad en daar binnen de kortst mogelijke keren een koude douche kreeg. Geen wonder dat we hier keer op keer getuige zijn van zijn desillusies. De door Drees opgetuigde verzorgingsstaat beschouwt hij als een slappe hap, de moderne kunst is niets anders dan knullig boerenbedrog, de Nederlandse literatuur stelt weinig voor, in Indië gewortelde schrijvers als Rob Nieuwenhuys, Magaretha Ferguson en vooral de herhaaldelijk op de korrel genomen Hella Haasse zijn verachtelijke intellectuelen die in weerwil van alle lippendienst mijlenver van Indië en de Indo afstaan. De enige die genade in zijn ogen vindt, en zelfs op een voetstuk wordt geplaatst, is de drieëntwintig jaar oudere Maria Dermoût. Het is tekenend voor het literaire isolement dat Tjalie Robinson bewust opzocht, een isolement waaruit zijn biograaf hem pas een kwart eeuw na zijn dood lijkt te hebben verlost.
Trouw 2009, op dit artikel rust copyright.
Jan Boon, alias Tjalie Robinson, alias Vincent Mahieu
Tjalie Robinson (1911-1974) geldt als het boegbeeld en de grote gangmaker van de Indische literatuur. Hij werd geboren als Jan Boon, zoon van een Nederlandse onderofficier en een half-Javaanse, half-Engelse vrouw. Na korte tijd in het onderwijs te hebben gewerkt, verzeilde hij in de journalistiek. In de vroege jaren vijftig verwierf hij zich grote populariteit met zijn ’Piekerans van een straatslijper’, een column in de Nederlandstalige, op Java verspreide kranten Nieuwsgier en De Vrije Pers. Met de verhalen die hij onder het pseudoniem Vincent Mahieu schreef (‘Tjies’, 1956, en ’Tjoek’, 1960) kreeg hij ook in Nederland erkenning. In 1954 emigreerde hij naar Nederland, en werd daar tot aan zijn dood de ziel van het tijdschrift Tong Tong, een onderneming waaruit de bekende Pasar Malam afkomstig is.
Schrijven met je vuisten; brieven van Tjalie Robinson. @Bezorgd en ingeleid door Wim Willems. Prometheus, Amsterdam. ISBN 9789044611977; 342 blz. €35,-
Wim Willems: Tjalie Robinson; biografie van een Indo-schrijver. @Bert Bakker, Amsterdam. ISBN 9789035133099; 599 blz. €25,-