Een late storm over de Indiëveteranen ‘Limpach heeft gelijk. We wisten het’beeld Carel Schutte
03 december 2016, 03:00
Rien van den Berg, Hilbrand Rozema en Eymeke Verhoeven
Het stormt in de levens van de laatste, hoogbejaarde Indiëveteranen. Het beeld van hun strijd om de macht in Indonesië is gekanteld. Extreem gewelddadig wordt het Nederlandse optreden genoemd. Hoe is het met hen? Een achtergrondverhaal en drie portretten. Cees de Graaf miste een deel van zijn jeugd door de oorlog, en moest als jongvolwassene naar Nederlands-Indië. Pas afgelopen maand praatte hij voor het eerst over wat hij meemaakte, tegen zijn dochter. Jezus zelf, vertelt De Graaf, heeft twee keer ingegrepen in zijn leven: midden in een kogelregen tijdens de Tweede Politionele Actie, en onlangs nog, gewoon voor het raam van zijn appartement in Doetinchem.Nederlandse excessen tijdens de koloniale strijd om Nederlands-Indië waren uitzondering, zo is altijd gesteld, geen regel. Maar dat is een vertekend beeld, stelt historicus Rémy Limpach op basis van grootschalig archiefonderzoek: ‘Op alle niveaus is extreem geweld gepleegd. Ik spreek dan ook van een brede alliantie van daders’ (interview ND, 11-11-2016). Aan dat extreme geweld, stelt Limpach, ging een minderheid van de militairen zich te buiten, maar wel op zo’n schaal dat iedereen ervan geweten moet hebben.
Hoe betrouwbaar is het onderzoek van Limpach naar deze episode, die duurde van 1945 tot 1949? Daarover kan militair historicus Dirk Staat iets zeggen, conservator bij het Nationaal Militair Museum in Soesterberg, en voorheen verbonden aan het veteraneninstituut Bronbeek. Hij gelooft niet dat er aan de uitkomsten getwijfeld kan worden. Limpach geeft een onthutsend, maar betrouwbaar beeld. ‘In elke legereenheid werden misdaden begaan. Niet door iedereen, nadrukkelijk niet, maar ik ben er zeker van dat je niemand kunt vinden die er niet vanaf wist.’
De cijfers spreken voor zich. Een Indonesische strijder die in handen van de Hollanders viel, had bijna honderd procent kans om gemarteld te worden. De kans dat hij doodgeschoten in een greppel eindigde, was eveneens enkele tientallen procenten groot.
Hoe kan het dan dat het beeld pas nu aan het kantelen is? Staat schrijft dat toe aan de zwijgcultuur onder de veteranen. ‘Het is een taboe-onderwerp. Mensen praten altijd in termen van ‘ja maar hullie …’. De Indiërs waren niet vies van vuile oorlogstactieken. Maar dat de Nederlandse reactie ook vuil was … Ik denk dat ze aan boord van het schip terug naar huis met elkaar hebben afgesproken dat het beter was om het daar maar nooit over te hebben.’
Maar ook de historici hebben dus jarenlang niet durven schrijven wat ze wisten? ‘Dit boek had twintig, dertig jaar geleden ook al geschreven kunnen worden’, zegt Staat. Dat het niet gebeurde, wijt hij aan de grote invloed van de veteranenlobby. Die macht is tanende, zegt Staat, vanwege het slinkende groepje veteranen dat nog in leven is, en hun hoge leeftijd. Maar de zwijgcultuur houdt volgens Staat nog altijd stand, en hij verwacht niet dat daarin verandering zal komen. Tegelijk zegt hij: ‘Je kunt niet meer wegkijken. Je moet je ertoe verhouden.’ ‘Zeker’, zegt Staat, die van huis uit gereformeerd is, ‘als je gelovig bent. Dan moet je binnen afzienbare tijd verantwoording afleggen. En om vergiffenis vragen.’
Volgens Staat waren er verhoudingsgewijs waarschijnlijk veel gereformeerde militairen actief. ‘Ze waren oververtegenwoordigd in het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het zou me niet verbazen als ze ook in Nederlands-Indië oververtegenwoordigd waren. Maar ondanks dat de overheid hen stuurde, zullen ze tot de conclusie moeten komen dat we daar volkomen fout bezig zijn geweest.’
De Graaf (89) loopt moeilijk, maar zijn geest heeft niets aan scherpte ingeboet. Hij herinnert zich de gebeurtenissen doorgaans nog tot op de dag. Zoals toen in december 1948, hij werd ingescheept voor de reis naar Nederlands-Indië. ‘Het was een omgebouwd vrachtschip, helemaal niet geschikt voor troepentransport.’ De Graaf was in de maanden daarvoor zijn officiersopleiding misgelopen, en eigenlijk zijn complete militaire opleiding. Tweemaal was er een quarantaineperiode vanwege cholera, en kon er niet getraind worden. Uiteindelijk werd De Graaf onderofficier. ‘Maar ik heb altijd boven mijn rang gediend.’
De Graaf kwam terecht op Sumatra, waar hij deel zou nemen aan de zogenaamde Tweede Politionele Actie. Tijdens een operatie om Fort De Cock te ontzetten, kwam zijn eenheid onder bijzonder zwaar vuur te liggen. De ‘vijand’ – De Graaf spreekt consequent over de vijand tussen aanhalingstekens – opereerde vanuit een beboste bergflank, op het pad onderaan de helling liep de eenheid van De Graaf. Nog altijd heeft hij geen idee hoe hij het heeft overleefd. Hij schoot in den blinde terug op de onzichtbare aanvallers. Toen, op het hevigst van het vuur, zag hij Jezus. Hij kan niet uitleggen hoe. ‘Maar ik wist dat ik het er levend af zou brengen.’
En dat gebeurde. Betekent dat, dat De Graaf mensen heeft doodgeschoten? Er trekt een pijnlijk vraagteken over zijn gezicht. Hij weet het niet – hij schoot op onzichtbare aanvallers. Maar hij leeft nog, en zijn eenheid ontsnapte vrijwel altijd zonder slachtoffers. Dat moet betekenen dat de slachtoffers aan de andere kant wél gevallen zijn.
Eenmaal moest De Graaf een strijdmakker uit zijn eigen onderdeel begraven. Een gruwelijke herinnering. Hij beschrijft hoe hij met vijf makkers de baar droeg, en hoe zijn mouwen nat werden van het – giftige – lijkvocht. Wat zijn directe kameraden betreft zou het bij die ene keer blijven, maar de troost daarvan is schraal.
De Graaf is bitter over de oorlog: die draaide om handelsbelangen. Geld dus. Hij ziet geen nobel streven. En militair was de Tweede Politionele Actie een mislukking. Fort De Cock werd niet bereikt.
Ook persoonlijk was het een zware periode. De brieven die De Graaf schreef aan zijn verloofde, werden tien maanden lang niet beantwoord. Dat kwam doordat ze ziek was, zegt De Graaf. Zijn schoonmoeder, die het huwelijk tussen De Graaf en haar dochter niet zag zitten, heeft al die tijd al zijn brieven achtergehouden. Pas op haar sterfbed heeft ze dat bekend, en er haar excuses voor aangeboden.
In zijn privéleven ging na de oorlog meer mis. De Graaf: ‘Ik overdrijf niet als ik zeg dat ik zestig, zeventig uur in de week aan het werk was.’ Het was een vlucht, beseft hij nu: een manier om het gat in zijn jeugd niet onder ogen te hoeven zien.
Onlangs zag hij Christus opnieuw, in de wolken voor het raam van zijn appartement. Hoe, dat kan hij nauwelijks uitleggen. Maar het was voor hem het sein om eindelijk aan zijn dochter zijn levensverhaal te vertellen.
geen krijsgevangenenEn nu is er dan ook nog het boek van historicus Rémy Limpach, en de boeken van andere historici. De Graaf houdt zich aanvankelijk groot: ‘We werden gelijk na de oorlog ook al voor moordenaars uitgemaakt.’ Maar dan erkent hij het gelijk van Limpach. ‘Er werden oorlogsmisdaden gepleegd. Niet door iedereen. Maar iedereen wist ervan.’
Heeft hij daar een voorbeeld van? Hij vertelt van een patrouille die zijn eenheid moest lopen, en waarbij ze een krijgsgevangene maakten. Twee van zijn ondergeschikten wilden de man ter plekke in de berm doodschieten. ‘Ik wilde dat niet. Ze zeiden tegen me: dan komen we in de problemen. Je weet toch dat we orders hebben van hogerhand om geen krijgsgevangenen te maken? Ik zei dat ik dat wel wist, maar dat ik dit bevel niet ging uitvoeren. Ik kon het niet. Ik moest hun beloven dat ik de gevolgen ervan zou dragen. Dat deed ik.’
Die gevolgen vielen trouwens mee. De krijgsgevangene werd bij terugkomst overgedragen. De Graaf heeft er geen standje over gekregen, of erger (het weigeren van een dienstbevel is een militaire doodzonde). ‘Maar wat er daarna met de krijgsgevangene gebeurd is, weet ik niet.’
Leendert Kaptein: ‘Excuses zijn niet op zijn plaats’Leendert Kaptein (88) werd tussen 1948 en 1950 uitgezonden naar Indonesië. Hij was nog jong en de reis kwam wat onverwacht: ‘We zijn behoorlijk in het diepe geworpen. Ik zat eigenlijk op de Administrateurschool in Middelburg, maar ze hadden mankracht nodig in Nederlands-Indië en ik was dienstplichtig. In mei werd ik overgeplaatst naar het bataljon, net voor de Tweede Politionele Actie.’Kaptein groeide op in Rotterdam. Hij zag er niet tegenop om naar Nederlands-Indië te gaan, zijn ouders wel. ‘Mijn moeder had donker haar, maar ze was sneeuwwit geworden tegen de tijd dat ik terugkwam.’
Kaptein kreeg bij aankomst al snel verantwoordelijke taken: ‘Ik was koud 19 jaar toen ik op een buitenpost van de binnenlanden van Java werd geplaatst.’ Hij had daar de leiding over tien Javanen, maar sprak hun taal aanvankelijk niet: ‘Op de heenreis kregen we tijdens de boottocht een boekje met tien bladzijden Maleis, maar wij dachten natuurlijk: dat zal wel loslopen. Het is goed gekomen. In Nederlandse ogen was ik nog een snotaap, maar in Indonesië hadden ze beslist ontzag voor me. Je wordt snel volwassen onder zulke omstandigheden.’
Overal in zijn huis herinneren houtsnijwerk en Javaanse afbeeldingen aan de tropische dienstperiode. In het kantoor is een compositie gemaakt van buitgemaakte wapens en zwart-witfoto’s. Kaptein staat erop: jeugdig, in uniform. Ernaast een landkaart van Indonesië. ‘Daarop hield mijn vader bij waar ik verbleef. Ter plekke beschikte ik zelf ook over een grote kaart van de omgeving. Als onderdeel van de inlichtingen- en veldveiligheidsdienst moesten we een gebied controleren dat zo groot was als de provincie Utrecht. Het groepje van tien Javanen noemde we sp’ers: spionnen. We stuurden hen de dorpen in om de boel te verkennen. Een van die mannen zette ik ’s nachts voor de deur van mijn hutje, maar echt veilig voelde het meestal niet.’
Kaptein is bijzonder positief over de relatie met de lokale bevolking: ‘We gingen vriendschappelijk met elkaar om en ik had goed contact met het plaatselijke dorpshoofd. De Javaan die ik als aanvoerder van de sp’ers had aangesteld, woonde destijds bijna naast me.
In 1989 ben ik teruggegaan, samen met mijn vrouw. We wilden hem opzoeken, maar hij bleek helaas overleden. Zijn broer kwam naar ons toen we bekenden zochten. “Tuan (meester, red.), ik weet het!”, zei hij. Hij leidde ons rond en bracht ons naar de vrouw van mijn hoofdman. Het was veertig jaar later, maar ze herkende en omhelsde me.’
overdrevenOnderbouwd met die ervaring, betuigt Kaptein dat er een verkeerd beeld is ontstaan van de militaire aanwezigheid in de voormalige kolonie. ‘In het algemeen zeg ik: het is overdreven. Ons streven was om chaos te voorkomen. Niet om daar de lakens uit te komen delen, helemaal niet. Om het ingrijpen goed te interpreteren, moet je ook kijken naar wat er in de 350 jaren daarvoor is gebeurd. En naar de bezetting door de Jappen.’
Kaptein heeft in de loop der jaren een flink aantal boeken en krantenknipsels verzameld over zijn militaire verleden. ‘Historie heeft me altijd geïnteresseerd. Indonesië is een hoofdstuk apart. De mensen die nu beweren dat we excuusbetalingen moeten doen, zijn er niet bij geweest. Ik ben fel tegenstander van dergelijke acties. Het is helemaal niet op zijn plaats.’
Maar was er dan geen sprake van geweld? ‘Er zijn excessen gepleegd aan beide kanten. Er werd door allerlei groepen gevochten: Islamitische clubs, Rampokkers, de voorloper van het Indonesisch leger … We Sthebben zesenhalfduizend man moeten incasseren en dat was niet omdat ze daar zo lief waren. Ik had een vriend die ‘niet terugkwam’: overvallen en vermoord. Dat geeft rancuneuze gevoelens en dan heb je zelfbeheersing nodig. Op Sumatra zijn de Nederlanders flink tekeergaan, maar dat is niet maatgevend. Ik zeg heel eerlijk: ik heb weleens een schop of draai om de oren uitgedeeld, maar er zijn geen oorlogsmisdaden gepleegd. Soms waren we met een groepje van twaalf man op de sawa’s en dan kwamen er vijftig of zestig Indonesiërs op ons afgestormd. Schreeuwend, de wapens in de hand. Zeer bedreigend. Ja, dan schiet je natuurlijk.’
Op de vraag hoe de tijd in Indonesië zijn leven heeft gevormd, komt Kaptein met een verrassend gunstige anekdote. ‘Bij een sollicitatiegesprek bleek aan de andere kant van de tafel een oud-korporaal te zitten. Toen hij ontdekte dat ik in Indië gediend heb, vroeg hij: “Kun je maandag beginnen?” Hij dacht natuurlijk: die heeft wat meegemaakt, is volwassen.’
Steven Duijst: ‘Hou op met modder gooien’
Steven Duyst (90) vertelde zijn herinneringen aan zijn vrouw, die het voor hem opschreef, in haar statige handschrift. Een compleet boek: De oorlog van Steven Duyst. Duyst is de discussie zat.Ging u als vrijwilliger of dienstplichtige?‘1945 is de slechtste jaargang, als eerste opgeroepen. Ik hoorde dan ook bij de eersten die als dienstplichtigen meegingen naar Indië. Met lichte wapens, bedoeld voor een bezettingszone in Duitsland, gingen we naar Indië. Onze bewakersopleiding verviel zodra we in Semarang kwamen, in januari 1947, na 38 dagen varen. Onze bren carriers (rupsvoertuigen) werden ingenomen. Onze verkorte tropenopleiding stelde niks voor: schieten hadden we één keer geoefend, twee keer vijf patronen. Mijn vuurdoop was op mijn moeders verjaardag, 11 februari 1947: voor het eerst in dekking, onder mitrailleurvuur. ‘Hier alles rustig’, schreef ik naar huis. Maar die dag liepen we meteen al in een hinderlaag. En die middag stonden we aan het graf van een van ons.’
Hoe bent u uit die oorlog gekomen?‘In het veteranenblad las ik het verhaal van een Joegoslaaf over de Balkanoorlog. “Een ridder was door zijn koning opgeroepen te gaan vechten. Hij deed zijn harnas aan en vocht. Op zeker moment was de oorlog over. Hij ging naar huis. Maar de sleutel van het harnas was weg. Zijn dochtertje wist het open te peuteren. Maar zijn leven lang belemmerde het harnas hem.” ‘Dát is het, dacht ik. Ik heb dat harnas nog.’ Nog tientallen jaren na terugkeer vloog hij ’s nachts overeind, had schrikreacties. Aaltje: ‘Zoals die keer, toen de kinderen meededen aan een dropping. De auto’s stonden met gedimd licht en draaiende motoren.’
Wat vindt u van nieuw onderzoek naar het optreden van Nederlanders in Indië, zoals het boek Brandende Kampongs van Remy Limpach?‘Al die verhalen over misdaden steken me zo. Schrijf ook eens hoeveel goede dingen er zijn gebeurd! Dat de mensen in de rij stonden voor het Rode Kruis, voor een injectiespuit tegen framboesia. Hou op met modder gooien. We hebben de burgers bevrijd van de rampokkende (rovende) bendes. Men rakelt van alles op, bezeert mensen. Niemand wordt er beter van. Dat ik dit nu vertel, houdt me weer dagen bezig. Ik moest reageren, dat ben ik verplicht tegenover m’n overleden kameraden.’
Vindt u dat Nederlandse militairen die zich te buiten gingen aan geweld, daarvoor in het reine moeten komen met God, zolang het nog kan?Zij: ‘Daar moeten ze natuurlijk klaar mee komen. Maar je kunt het ook als oorlogshandeling zien als ze iemand neerschoten. Een vriend van mijn man liep op een kampong af, ineens komt er iemand tevoorschijn, handen omhoog. Die vriend schrok zo dat hij die man doodschoot. Hij heeft daar veel last van gehad.’
Hoe staat u tegenover het historisch onderzoek naar generaal Spoor en wat er precies gebeurde in Indië?Hij: ‘Zijn de vermeende misdaden bewijsbaar? Waarom hebben wij als bataljon, midden in de oorlog, er dan nooit iets van gemerkt? Ik geloof er geen fluit van dat er misdaden gepleegd zijn. Nooit iets over gehoord. Ik heb zelf ook een foto van een brandend huis. Maar dat zat stikvol wandluis. Voor onze veiligheid staken we soms huizen in brand waaruit aanvallen waren gepleegd. Ik geloof niet dat Spoor blaam treft. Ik geloof eerder dat historici graag drama’s verkondigen.’
Wat is er mis met uitzoeken wat er precies gebeurd is en de waarheid achterhalen?‘Heb je ooit gehoord dat Frankrijk z’n optreden in Vietnam of Algerije onderzocht? Of België het optreden in de Congo? De historicus professor Van Deursen zei dat je een kwestie moet beoordelen naar de maatstaven van díe tijd. Nou, de eerste politionele actie was een bevrijding: daar kwamen de Belanda’s! De sfeer was: Nederland is vrij, laten we nu ook Indië bevrijden. De context was dat zeevarende landen wingewesten hadden. In het begin leek het ook een bevrijding. Later is dat wel gesleten.’
Zij: ‘Het was wel krom. Het kapitaal, daar ging het om. De motieven waren geld en macht, jammer dat de soldaten daaraan gewaagd zijn.’
Op de boot terug stort Duyst in. Diagnose: loopgravenkoorts. Zonder één dag in een loopgraaf. De arts zegt: ‘Of je gaat eraf in Suez en dan vlieg je direct naar Nederland, waar je moet opknappen in een inrichting, of je houdt nu op met dat gedonder. Je hebt twee jaar volgehouden. Dus waarom zou het nu opeens niet meer lukken.’ Duyst wijst op zijn vrouw. Hij leerde haar kennen door briefcorrespondentie. Hij reisde naar haar toe zodra hij thuis was. ‘En dat was mijn redding.’
ND