Aantal berichten : 6613 Registratiedatum : 08-12-08
Onderwerp: Herinneringen van een neokoloniaal za 10 okt 2009 - 21:58
Voor een buitenlander die zich in Indonesië vestigt, doemt de vraag op: hoeveel bedienden neem ik in dienst? Het huis dat hij betrekt rekent daar dan ook op. Het bevat speciale bediendenkamers.
Mijn huis in Jakarta was drie jaar oud, het lag in een rustig, doodlopend straatje, niet ver van een verkeersader die naar het centrum van de stad en naar Depok leidde, en was een paleis in mijn ogen. De huiskamer was een troonzaal, waar ik als het moest honderd mensen ontvangen kon. In die ruimte hebben ook enige serieuze, maar meer nog vrolijke bijeenkomsten plaatsgevonden met heel veel mensen. Er is op de piano gespeeld, gezongen, gedanst, door neerlandici van alle leeftijden, meest Indonesische maar ook Nederlandse.
Daarbij waren er ruime andere kamers. Een studeerkamer, een slaapkamer, een gastenkamer met eigen bad. Een kamer naast de keuken waar dingen werden opgeslagen. Alles voorzien van airconditioning. Als je een trap afging kwam je in de garage, die altijd leeg is gebleven. Daarachter waren twee piepkleine kamertjes voor het personeel. Zo is de architectuur van het huis van de rijke. In een van die twee kamertjes kwam Nani te wonen, de huishoudster. Ik zeg huishoudster, maar in het Nederlands van de Indonesiërs heet zo iemand: de meid.
"Mag ik u eens vragen, hoeveel betaalt u uw meid?" vroeg een Indonesische universitaire docente mij eens. Zij was voorzitter van haar vakgroep, ketua. "Honderdduizend rupiah," meldde ik na een aarzeling. Ik had even overwogen om er wat af te liegen. Voor mij was dat bedrag voor het gemak equivalent aan honderd gulden, een schijntje voor een maandsalaris. Voor mijn Indonesische collega was het niet zo heel veel minder dan zij zelf verdiende. Met een ontevreden mondje liet ze zich ontglippen: "Ik wou dat ik meid geworden was."
Het is waar dat mijn Nani met haar honderd dulden per maand tweeënhalf keer het maandsalaris van een onderwijzer verdiende.
Ze was het twintigvoudige waard. 's Morgens om kwart voor zes kon ik vanuit de slaapkamer het rammelen horen van de emmer. De vloeren werden grondig gedweild. De vloer is het belangrijkste schoonmaakobject. Daar loop je op met je blote voeten en daar zit je eventueel op, want dat is lekker koud. Een stoel is eigenlijk een raar ding, zo'n echte cultuur-import-frats.
Ik kom mijn bed uit, was, scheer, en kleed me, en stap de huiskamer binnen, fris en klaar voor de nieuwe dag. Nani ziet me, staakt haar schoonmaakarbeid. "Selamat pagi." "Selamat pagi." Mijnheer schuift aan aan de ontbijttafel. Het ontbijt wordt binnengedragen. Europees, met geroosterd brood, jam en kaas. Maar met de Indonesische touch van de vruchten: mangga, belimbing (goed tegen hoge bloeddruk), verse ananas, banaan in diverse soorten, rambutan, sinaasappel, appel, papaja. Soms liggen ze alle acht hapklaar. Papaja altijd. Met tien pitten, want dat is weer goed voor de darmen, zegt men. Mangga is er altijd bij wanneer het manggatijd is, omdat het mijn favoriete vrucht is, de harumanis in het bijzonder, hoewel de zeldzamere honing-mangga de absolute top is.
Mijnheer nipt aan zijn thee en leest de Jakarta Post of de Indonesian Times, dat hangt ervan af wat de krantenjongen heeft gebracht. Voor hij het pand verlaat geeft hij Nani het huishoudgeld voor die dag en vertelt wie er eventueel als bezoeker komen kan in zijn afwezigheid.
"Hoe vind je Nani?" De nieuwkomer trekt rimpels in het voorhoofd, denkend aan dat probleem van de werving, als iedereen hem heeft diets gemaakt dat het zonder personeel niet gaat. Nauwelijks kan hij vermoeden dat rimpelingen van deze aard in de Indonesische context in een ommezien worden weggemasseerd. Er is altijd een landgenoot die vertrekt en zijn dierbare personeel graag onderbrengt bij een ander. Anders heeft het personeel van de buren wel familie of kennissen die een baantje zoeken.
Onze makelaar en nieuwe vriendin, mevrouw Enny, liet het werk van haar handen niet varen. Toen het huurcontract al getekend was en haar werk in de eigenlijke zin was gedaan, heeft ze bemiddeld bij het aannemen van personeel. Zo stond er al spoedig op die trap naar de garage een Soendanese vrouw van ongeveer veertig jaar. Wij stonden boven, in de nog kale huiskamer.
Wat moet je doen in zo'n situatie? Iets vragen? Wat? Een getuigschrift? Mevrouw Enny was tolk en vroeg ernaar. En werkelijk, de sollicitante had een fotokopie van een in het Frans gestelde tekst waaruit te leren viel dat Nani ook goed was in de cuisine française. Daar ging het ons niet in de eerste plaats om. Mevrouw Enny wist vragen. Had Nani een man? Nani was weduwe. Ze had een eerste man verloren door een ziekte. En een tweede echtgenoot was in het verkeer doodgereden, nog maar kort tevoren. Ze had vijf kinderen, vier van de eerste, eentje van de tweede man. Terwijl ze dit in het Indonesisch vertelde, kwamen haar de tranen in de ogen, zo flink als ze was. Bij ons scheelde het ook niet veel, toen de vertaling van dit levensverhaal ons bereikte.
wu
Aantal berichten : 6613 Registratiedatum : 08-12-08
Onderwerp: Re: Herinneringen van een neokoloniaal za 10 okt 2009 - 21:59
Nani werd door onze bemiddelaarster uit ons gezichtsveld gevoerd. Mevrouw Enny kwam terug. "Ze vraagt honderdduizend rupiah." "Oké. Oké." We zagen wel in dat je dit zo niet hoorde te doen, dat dit te grif was, dat we eigenlijk om een of twee tientjes hadden moeten pingelen. We lieten het na, toegevend aan mevrouw Enny's voorstel om dan te stipuleren dat Nani's eten niet was inbegrepen, stiekem wetend dat we ons daar niet aan zouden houden. Een beetje de markt verpesten mag. Dat is heimelijke, onnadrukkelijke ontwikkelingshulp, een onbenoemde vorm, wellicht de efficiëntste.
Er staat geschreven dat we schatten in de hemel moeten vergaren en niet op de aarde. We doen het omgekeerde, voortdurend. Maar aangekomen in een land als Indonesië, zien we in dat het mogelijk is om iets aan die schatten in de hemel te doen zonder de schatten op aarde noemenswaardig in de verdrukking te brengen. De rijken kunnen en moeten er genereus zijn. Ze kunnen het laten druppelen. Heiligen laten het regenen, maar dat komt weinig voor.
De deal met Nani is nog niet gesloten of daar staat een jonge snuiter voor m'n neus. "Ik ben de jaga." Zo zo, denk ik vol onbegrip en reik hem de hand. "Aangenaam," moet dat betekenen. Wat hij wil, ik kan het niet verzinnen, en ga over tot de orde van de dag. De jongen verdwijnt, maar mevrouw Enny verschijnt. Zij meldt mij dat dit een sollicitatie was. Deze jongen heeft op het huis gepast voordat wij kwamen, hij was de bewaker en wil dat graag blijven.
Moet er dan op het huis worden gepast? Er valt bij mij thuis niets te stelen. Toch is het antwoord: ja. Het hoort erbij. Als het donker wordt, elke dag om zes uur 's avonds, zullen voor het hek van mijn paleis voortaan mannen en jongens zitten. Op karton dat op de rijweg is neergelegd of op een incidentele tuinstoel. Zij bewaken onze woningen, Bambang de mijne, Januar die van mijn naaste buren, andere jongens de huizen verderop. De muziek uit een transistor en hun stemmen klinken door de nacht, wanneer ze de kartonnen dominostenen stoer neerzetten. Soms moet het spel worden onderbroken en moeten ze hun hele hebben en houden wegschuiven, als er een auto van een baas verschijnt en er een hek open moet. Dan springt er een jaga op om dat te doen, als de gesmeerde bliksem; zo laat hij zijn toewijding zien. De anderen helpen mee om het asfalt vrij te maken en komen overeind voor een groet. Sommigen spreken hun baas aan met tuan, dat is oude stijl. Modern is: mister. Nani en Bambang spreken mij met mister aan. Bambang zal ook de tuin bijhouden en ander mannenwerk doen.
Hij vraagt ook een maandsalaris van honderdduizend, omdat Nani dat krijgt. Maar dat is te gek. Hij is veel jonger dan Nani en zal veel minder werk te doen hebben. Hij krijgt een tientje minder dan zij, opdat de hiërarchie dan ook duidelijk is.
Als mister naar Depok vertrokken is, wordt er thuis door Nani verder schoongemaakt. De was wordt gedaan. Daarna is het tijd om naar de pasar te gaan. Zo noemt Nani het althans. "Nani mau pergi ke pasar," zegt ze. Nani gaat naar de pasar. Ik zeg je niet. Dat geef je door de eigennaam aan. Je spreekt over jezelf in de derde persoon. Naar de pasar, de markt, die volkse, woelige, romantische, schilderachtige plek, gaat Nani niet. Ze gaat naar de supermarkt.
Een westerse heer moet zijn eten en al het andere krijgen uit zo'n Tempel van de Moderne Welvaart, alles in plastic, zonder gemene bacteriën. Als ik 's middags thuiskom, pakt Nani een kartonnen pak met in plastic verpakt sinaasappelpoeder om een koele, oranje drank te serveren. Dat is de vooruitgang, ook in het land waar de sinaasappelen overdadig groeien. Ik verzet me er niet tegen. Want dit zijn marginale dingen en de goede intentie is het enige dat telt. Er is een Indonesische uitdrukking: terima nasib. Je lot ontvangen. Het nemen zoals het komt. Dat staat loodrecht op wat wij westerlingen plegen te doen: ons lot in eigen handen nemen. Dat is niet verkeerd trouwens. Je moet niet alles pikken en je moet veranderen wat veranderd moet worden en wat veranderd kan worden. Maar als je dat tot in futiliteiten doorvoert, krijg je assertiviteit die aan agressiviteit grenst. Dan kan er plotseling een dode vallen vanwege een afgepikte parkeerplaats, zoals gebeurde in Leiden, op 28 april 1991.
Zo had ik een tijdlang twee man personeel. Het leek wel dat ik het daarmee kon doen. Tot ik met Nani het wasprobleem eens ter sprake bracht. Dat kleine wasje van mister kon ze op de hand wel af. Dagelijks een overhemd, een onderbroek, een paar sokken. Minder frequent: lakens, handdoeken, een broek. Dat is te behappen. Maar ja, de logeerkamer was dikwijls in gebruik. Geregeld viel er meer te wassen, voor gasten. Zou ik een wasmachine kopen? Het hoefde niet, zei ze. Ze dacht met me mee als het op geld uitgeven aankwam. Ik drong wat aan. Nou ja, het zou wel gemakkelijk zijn natuurlijk. En toen bedacht ik: als ik een wasmachine koop komt er wat bij op de bankrekening van een groot bedrijf. Waarom niet een wasmeisje? Dat is een werkloze minder.
Daar had Nani oren naar. Ze had immers haar dochter nummer twee nog thuis. Nummer één was getrouwd, goed terechtgekomen, met een lieve man die nog een baan had ook: chauffeur bij een bank. Nummer twee was zeventien en ging niet meer naar school. Uitstekend. Maar waar moest dat meisje verblijven? Geen enkel probleem. Die kon erbij in het minikamertje beneden. Niet in het kamertje tussen keuken en huiskamer? O nee, mister. Dat werd afgeslagen. Gelijkvloers met de baas? Dat gaf geen pas. De dochter kwam slapen in het bed van haar moeder, waar ook haar jongste zusje van twee al vaak te slapen kwam. Zo groeide de populatie. Familie erbij, poezen ook; het bestand liep op tot zes, heerlijk.
Drie mensen als huispersoneel. Wennen, voor een nieuwkomer. Maar het lukt heel snel. Is het verwonderlijk dat mijn uitgever in eerste instantie voorstelde om deze notities over mijn Indonesische ervaringen de titel te geven Herinneringen van een neokoloniaal?
uit: Twee jaar seksi Belanda - Aart van Zoest (1991)