klein verslag | 6 januari 2010 | Wim Boevink
De roep van de casuaris
Ach, de Molukkers in Nederland! Jarenlang is het stil om ze heen en als ze in het nieuws komen, dan heeft het weer iets met geweld te maken. Ze waren als groep bijna in vergetelheid geraakt, een enkeling nog speelde zich de kranten in, zoals Giovanni van Bronckhorst – een voetbalheld.
In een vitrine in het Museum Maluku – het Muma in Utrecht – kwam ik zijn oranje voetbalshirt tegen. Ik had een bezoek aan Culemborg overwogen, maar in de wijk Terweijde heeft men aan verslaggevers de laatste tijd geen gebrek gehad. Die hadden allemaal bericht over ruzies en schermutselingen tussen groepen Marokkanen en Molukkers, jonge mannen vooral, en het woord ’veenbrand’ was al gevallen, om aan te geven dat het er al een tijdje smeulde.
Ik las de verslagen en raakte al snel verzeild in een ondoorzichtige reeks van wederzijdse schuldtoewijzingen in de trant van ’Hij begon! ’Nietes! Hij!’ Het leek een uit de hand gelopen burenruzie, vooral ook omdat achter elke getroffen buur meteen een hele groep bleek op te doemen. „Het is de groepsdynamiek”, zei een medewerkster van het Muma. Die dynamiek kenden we wel van de Marokkaanse Nederlanders, helaas,maar die van de Molukse Nederlanders waren we wat vergeten.
Om het geheugen op te frissen was ik naar het Muma gegaan, een klein, fijn museum dat poogt de geschiedenis en het erfgoed van de Molukse Nederlanders te bewaren en dat zo goed doet, dat ze er al Turken en Surinamers ontvingen die bezig waren iets soortgelijks voor hun eigen groep te bedenken. En misschien moet er naast een Muma ook maar een Mumar komen: een museum voor Marokkaanse Nederlanders: musealisering is misschien al een facet van integratie.
Terug naar het Muma, want daar stond ik, in een zaaltje met een prauw, een sagoklopper en een casuarisvogel, me af te vragen wat deze te maken hadden met stenen door een voorruit in de Diepenbrockstraat. Maar ergens begint het, en tussen die prauw en die steen liggen kruidnagelhandel, kolonisatie, Knil en transportschepen naar Nederland, begin jaren vijftig. Je ziet een filmpje van de aankomst op de Lloydkade in Rotterdam, dik ingepakte Molukkers in de winterkou, in de waan nog van een tijdelijk verblijf. Ondergebracht in barakken van hout, bleven ze dicht bij elkaar, tussen stapelbedden, hutkoffers en transistorradio, totdat ze van hout naar steen verhuisden, in speciaal gebouwde woonwijkjes, zoals die in Culemborg, en hun hoop op terugkeer langzaam werd dichtgemetseld. Even nog revolteerde de tweede generatie, maar langzaam waaierde de groep uiteen: nu woont nog veertig procent van hen bij elkaar, min of meer gewone Nederlanders inmiddels, zij het met een eigen museum.
Eenmaal weer buiten begreep ik die hechtheid wel, die groepsdynamiek, nu ze achter betonnen barrières moeten leven, lichtjaren weg van de roep van de casuaris.
Trouw