Koloniaal Indië als tussenstation01-03-2010 13:22 | tekst L. Vogelaar
Vertrek van Hr.Ms. Zuiderkruis vanuit Rotterdam naar Nederlands-Indië. Het schip had 800 militairen aan boord. Ook werd 115.000 kilo post vervoerd.Indië was voor Nederlanders geen emigratieland, zoals Amerika. Indië was een overzees gebiedsdeel waar mensen tijdelijk naartoe trokken om er beter van te worden. De blik bleef op patria gericht.
Meer dan 300.000 Nederlanders vertrokken in de periode 1812-1962 naar de Oost. Bijna een kwart van het nationale vermogen was in Nederlands-Indië belegd en veel mensen, met name in de steden, hadden er familie of vrienden.
Ulbe Bosma, werkzaam bij het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, heeft aan de hand van koloniale en familiearchieven en de Historische Steekproef van de Nederlandse bevolking –een onderzoek aan de hand van geboorteakten– onderzocht hoeveel mensen naar Indië reisden en wat hun beweegredenen waren.
Door de heerschappij over Indië kon Nederland groter zijn –of lijken– dan het was. In een reeks koloniale oorlogen en expedities probeerden Europese regeringen hun gezag over overzeese gebiedsdelen te vestigen. Daarbij waren veel troepen nodig, want in de eerste helft van de negentiende eeuw stierf 80 procent van de soldaten in de tropen. Burgers gingen er nog niet veel naar Indië. Zij kregen alleen toegang als ze aantoonden te kunnen bijdragen aan de plantagelandbouw.
Heel anders was de eerste helft van de twintigste eeuw. Indië bood meer mogelijkheden en de sterftecijfers daalden, zodat een verblijf in de Oost steeds aantrekkelijker werd. De Indiëgangers wilden geld of status verwerven, of ze gingen om het land tot ontwikkeling te brengen.
In de periode 1816-1940 gingen ongeveer evenveel Nederlanders naar Indië als naar de Verenigde Staten. Van alle Nederlanders die tussen 1812 en 1922 werden geboren en die de leeftijd van 16 jaar bereikten, ging maar liefst ruim 1,5 procent naar Indië. Het overgrote deel van hen kwam uit de Nederlandse steden, terwijl de migratiestroom naar Noord-Amerika en andere landen juist vooral van het platteland kwam. Een derde van de Indiëgangers kwam uit de middenstand en de elite, en ook daarin verschilde de emigrantenstroom met die naar Amerika, waarin boeren en handwerkslieden de overhand hadden.
Nogal wat mensen gingen naar Indië omdat ze in Nederland geen passende baan konden vinden of andere moeilijkheden hadden. In Indië probeerden ze maatschappelijk een treetje hoger te komen of in elk geval dezelfde trede te houden. Meestal waren ze daarin succesvol, concludeert Bosma: „Gemiddeld slaagden deze Indiëgangers daarin beter in Indië dan wanneer zij thuis waren gebleven.”
De Indiëgangers gingen ervan uit dat hun verblijf in de archipel tijdelijk was. Ook daarin verschilde het overzeese gebiedsdeel met landen als Amerika en Zuid-Afrika: daar gingen landverhuizers doorgaans definitief naartoe. Voor de mensen in Indië bleef Nederland het oriëntatiepunt. Daar moesten de kinderen naartoe voor hun opleiding, ook al betekende dat een langdurige scheiding van hun ouders. In Indië waakten ze voor behoud van de cultuur van het vaderland.
Bosma heeft grondig studie gemaakt van de aantrekkingskracht van en de trek naar Indië. Op details valt af te dingen. Solidariteit en zelfredzaamheid als oorzaak van de Afscheiding van 1834 bestempelen, gaat voorbij aan de werkelijke motieven. En dat de afgescheidenen de meerderheid vormden tijdens de emigratiegolf naar Amerika in de jaren 1845-1850 is door ander onderzoek weersproken.
Door de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd viel de archipel na de Tweede Wereldoorlog af als immigratieland. De naoorlogse emigratiegolf bewoog zich naar het westen, niet naar het oosten. „Na de oorlog verbleekte het koloniale verleden bij de overweldigende Amerikaanse culturele invloed.” En dat terwijl Indië Nederland zijn trots had geschonken, terwijl de uittocht naar Noord-Amerika voor Nederland juist niet iets was om trots op te zijn.
Mede n.a.v. Indiëgangers. Verhalen van Nederlanders die naar Indië trokken, Ulbe Bosma; uitg. Bert Bakker, Amsterdam, 2010; ISBN 978 90 351 3501 7; 328 blz.; € 24,95.--------------------------------------------------------------------------------
Naar school in NederlandDuizenden Nederlandse kinderen werden door hun ouders vanuit Indië naar Nederland gestuurd om er de middelbare school te volgen. Aanvankelijk ging het vooral om jongens, maar in de jaren dertig was het aantal jongens en meisjes bijna gelijk. Ze zagen hun ouders maar af en toe.
„Lager en middelbaar onderwijs kunnen de Nederlandsche en Indo-Europeesche kinderen in Indië even goed krijgen als hier te lande, maar in ander opzicht zijn de condities voor een goede opvoeding minder gunstig”, schreef een ondernemer. „Inlandsche kinderen zijn veel vroeger volwassen dan Europeesche en daardoor vroegrijp. Zij hooren en weten op sexueel gebied meer dan voor andere kinderen van dien leeftijd dienstig is; vooral de wijze waarop deze er van op de hoogte komen, deugt voor hen niet. De meeste Europeesche ouders sturen dan hun kinderen op jeugdigen leeftijd weg om hen aan die omgeving te onttrekken. Ook dit heeft natuurlijk zijn bezwaren. Voor de ouders en vooral voor de moeders is de scheiding van hun jonge spruiten een bron van groot verdriet.”
Bosma betwijfelt of het vroegrijp zijn de werkelijke reden was voor het achterlaten of terugsturen van de kinderen. Dat gebeurde vaak door mensen die in de buitengewesten van de Indische archipel werkten. En daar ontbraken vaak de gewenste onderwijsvoorzieningen. Soms verbleef daarom ook de moeder in Nederland en was alleen de vader voor langere tijd gescheiden van zijn gezin.
Ref.Dagblad