Bronnen:
Pangeran Aria Achmad Djajadiningrat - Herinneringen, Amsterdam-Batavia 1936
H. Sutherland - Pangreh Praja The mking of a bureaucratic Elite, Singapore 1979
W. Wertheim - De geest van het Oost-Indisch Gouvernement in Taal-Land-Volkenkunde, 1961
Inheems Bestuur, Waanders en Tropenmuseum 1994.
Proefschrift Sejarah Banten 1913.
Pangeran Aria Achmad Djajadiningrat schreef op aandringen van zijn vrienden, europees alsook inheems, in de jaren 1933-1934 zijn memoires als gepensioeneerd ambtenaar van het inheems bestuur.
Zijn jeugd bracht hij door in Batam; hij was een zoon van de toenmalige Wedono van Kramawatu en telg uit een vooraanstaand West-Javaans regentengeslacht.
Na het doorlopen van de Koran-school en de Pesantren volgde hij europees onderwijs.
Onder de hoede van de geleerde Snouck Hurgronje volgde hij zijn HBS opleiding te Batavia (Jakarta) en welker studie hij met succes in 1898 afrondde.
Toen zijn vader - inmiddels regent van Serang, in 1899 plotseling overleed, was de Pangeran te jong om zijn vader in functie op te volgen.
Na ondergeschikte functies, volgde zijn benoeming tot regent van Serang in 1901, die hij tot 1924 zou vervullen.
Daarna werd hij regent van Batavia, lid van de Volksraad, adviseur van de Nederlandse delegatie naar de Verenigde Naties en lid van diverse regeringscommissies.
De Pangeran was niet enkel één der eerste Javaanse elite die een westerse opleiding kreeg, maar hij werd ook één der hoogste inheemse ambtenaren onder het Nederlandse koloniale bestuur.
De herinneringen van de Pangeran geven een bizondere kijk van binnenuit op het werk van een Wedono of een regent ten tijde van de zogenaamde ethische politiek.
Naast allerlei politiezaken, was hij tevens belast met kwesties van volksgezondheid, het toezicht op desahoofden, het bestrijden van dobbelzucht onder de bevolking, het tegengaan van mis- en wantoestanden (de lagere hoofden eisten overmatige dienst/arbeid van de bevolking).
Hij beschreef ook de snelle modernisering van het ambt van europees bestuurder.
Aanvankelijk ws het de bedoeling dat een binnenlands bestuurs-ambtenaar veel met de lokale bevolking zou verkeren, maar ten tijde van deze ethische politiek hingen de carrierekansen van een ambtenaar heel veel af van zijn ingezonden ambtelijke stukken en artikelen in de bestuurstijdschriften.
Dit had echter weerslag op de inheemse bestuurder en het was te betreuren, dat de inheemse bestuursambtenaren ook hun heil zochten op de tennisbanen en in de societeit in plaats van de desa's te bezoeken.
Als "dienaar" van het koloniale gouvernement was de Pangeran geen aanhanger van de Indonesische Nationonalistische Beweging, zoals deze partij na 1910 héél sterk opkwam.
Hij schreef o.a. over Tjipto Mangoenkoesoemo dat diens zelfstandigheid helaas in revolutionaire uitingen was overgeslagen, zodat hij zijn gaven niet voor zijn land en volk heeft kunnen benutten.
Aan de andere kant gaf een ontmoeting in de trein met E. Douwes Dekker - net als Tjipto een leider van de Indische Partij - hem aanleiding tot voorzichtige kritiek op het dualisme in bestuur en wetgeving.
Hij was het namelijk met EDD eens, dat dualisme remmend werkte op de ontwikkeling van Indië in het algemeen en op die van de inheemse bevolking in het bizonder.