Bronnen: zie voorwoord.
Nederland kreeg het benauwd met die Engelsen in de buurt van Sumatra en de stelregel was dan ook:
Internationaal gezien mocht er geen twijfel over bestaan dat ook Sumatra het "eigendom" was van Nederland.En koning Willem 1 was er een voorstander van.
GG van de Bosch besloot om daadwerkelijk het Nederlands gezag op Sumatra te laten gelden vanwege het economisch belang en om politieke redenen en de residenten van Sumatra steunden hem in dit streven, vooral de nieuwe resident van Padang luitenant kolonel C.P.J. van Elout, die in 1831 aantrad, was een enthousiast pleiter van expansie.
Het is NU of nooit, liet hij van den Bosch weten.
Nu was de situatie gunstig om de gehele Minangkabau streek maar voorgoed in te lijven.De resident verkeek zich totaal met zijn ondoordacht en arrogant advies, want:
1) In de Minangkabau waren het de geduchte Padri's met wie hij te maken zou krijgen. Deze waren streng Islamitisch en vastbesloten om alle niet Muslims te verjagen en de leider was de Imam van het dorp Bonjol.
(Veel straten in diverse steden van Indonesia zijn genoemd Jalan Imam Bonjol.) En het conflict met de Padris liep al vanaf 1819.
2) er was de ontoegankelijkheid van het te onderwerpen gebied. Nergens anders in de archipel was het terrein militair bezien zo vijandig als deze streek. Bijna ondoordringbaar bos, bergruggen, ravijnen en doorsneden van talloze rivieren.
In 1831 kreeg Elout het groene licht en blakend van misplaatst zelfvertrouwen begon het offensief door van Elout.
Hij kreeg de beste officieren ter beschikking: Vermeulen Krieger en Michiels die de bijnaam had van Tuan Matjan en de laatste nieuwste snufjes op het gebied van wapentuig, de zogenaamde percussie geweren welke voor het eerst in de strijd zouden gebruikt worden.
De Maleise bevolking, die niet veel van de Padris'moest hebben, was op de hand van van Elout, dus de overwinning leek nabij.
De vesting
Marapalam viel in 1831 al snel in Nederlandse handen, gevolgd door
Agam een jaar later en zelfs
Bonjol viel. Bonjol, notabene het "Mekka" van de Padri's.
De overgave van Bonjol kwam echter niet tot stand door strijd, doch wegens verschil van mening binnen Bonjol zelf en een interne politieke onenigheid in de leiding van Bonjol was de oorzaak van overgave.
De campagnes van de Nederlanders in 1831 en 1832 waren gepaard gegaan met roof, plunderingen, brandstichtingen en de inwoners werden tot dwangarbeid gedwongen en bij weigering werden de weigeraars ter plekke doodgeschoten.
Ook veel kwaad bloed zette het feit, dat de legertroepen gehuisvest werden in de Mesjits. (Moskeeën).
Overigens deden de Nederlandse troepen zelf weinig mee aan de plunderingen e.d. Deze werden meerendeels uitgevoerd door de Minangkabause hulplegers. (Circa 10.000 man groot).
Mijnheer van Elout, dacht dat ie er was na de val van Bonjol in 1832, maar op 11 januari 1833 kwam de bevolking van Bonjol plots massaal in opstand en het complete militaire garnizoen wat gelegerd was in Bonjol werd afgeslacht. Alles en iedereen in Bonjol vocht gezamelijk tegen de Nederlanders in het garnizoen.
Vermeulen Krieger bevond zich in de buurt van Bonjol en zat in de val. Onophoudelijk aangevallen door een 2000 Padri's begon hij aan de terugtocht die 21 uren duurde. Van zijn compagnie van 112 man, sneuvelden er 17 en waren er 54 zwaargewonden.
"Het was erger dan de tocht naar Rusland in 1812" waar hij aan had meegedaan, verklaarde hij.
Het leger hergroepeerde zich en begon aan een tegenoffensief en de sterkte werd opgevoerd tot 3.000 man inklusief Ambonezen, Boeginezen en Madoerezen. En voor het eerst deden ook Afrikaanse soldaten mee.
Maar van Elout's strategie was niet toereikend en maakte van zijn leger een log apparaat.
Met de komst van een nieuwe legerleiding - van den Bosch had van Elout weggebonjourd - generaals Cleerens en Cochius, kwam er verandering van strategie en aanpak. De miliatire eenheden werden mobieler gemaakt en slaagden erin om een succesvol tegenoffensief te beginnen.
De Padri's werden in juni 1835 tot in Bonjol teruggedrongen en het beleg van Bonjol duurde nog twee volle jaren.
Dit beleg van Bonjol was uniek in de geschiedenis van de krijgskunde tot dan toe.
Aangezien Bonjol een vrij onneembare vesting was, kon het Nederlandse leger slechts één tactiek toepassen en dat was insluiten en voor de rest maar 's over en weer schieten. De Padri's waren niet stuk te krijgen, wat er ook kapot geschoten werd, ze bleven overeind en groeven zich zelfs ondergronds in.
Uiteindelijk werd de legercommandant Cochius zelf er naar toe gestuurd om een eind te maken aan deze oorlog en beleg van Bonjol.
Cochius arriveerde en zag... tot zijn stomme verbazing, dat zijn eigen leger het beleg voor zozo hielden en zelfs boer waren geworden.
Hij reorganiseerde de troepen en het moreel, liet versterkingen uit Nederland komen inklusief genie-materiaal zoals springstof en dergelijke en in de nacht van 15 op 16 augustus 1837 trok hij Bonjol binnen, maar alles lag er verlaten bij, want de laatste resten van de Padri verdedigers/strijders hadden kans gezien om in het duister te ontkomen.
Ook de Imam was ontsnapt, doch werd later alsnog gepakt en verbannen naar Manado waar hij in 1864 in eenzaamheid stierf.
De Padri's en Bonjol waren overwonnen, doch tegen een prijs van honderden doden en duizenden gewonden en een aanslag op de "spaar- en graaipot" van Nederland.
De medaille voor "Moed en Trouw" voor inheemse militairen, die deelnamen aan het beleg van Bonjol. Overigens - zoals gewoonlijk na veel gekissebis tussen de "hoge Heren" onderling - ontworpen door Raden Saleh, en op voorspraak van Cochius, alhoewel koning Willem I liever een kris mooier vond en vanaf 1839 bestond de medaille "Moed en trouw" offciëel.
Oorspronkelijk was ook nog het woordje "Beleid" ter sprake gekomen, doch er werd unaniem besloten, dat inheemse soldaten geen beleid kenden, want de europese soldaat kende daarentegen wel
een verfijnd eergevoel.