De 'vakantie' van jonge Molukkers bij Hollandse gastgezinnenDonderdag 21 oktober 2010 | Napsia Rolobessy
Vakantie vieren bij een Nederlands gastgezin. Tussen 1951 en 1965 genoten jaarlijks zo’n duizend Molukse kinderen ervan. Voor hen betekende deze 'integratie-vakantie' extra aandacht en goed eten. Maar soms mondde een vakantie van een paar weken uit in een jarenlang of zelfs permanent verblijf. 'Ik groeide op met het idee dat ik op een dag weer naar huis zou gaan. Het is er alleen nooit van gekomen.'
Met gemengde gevoelens kijkt Baing Launuru (62), oudste zoon uit een gezin van acht, terug op zijn jonge levensjaren. Als kleuter mocht hij op een dag mee met oom Arie en tante Suus. Bij dit Hollandse stel had zijn zusje al enkele keren gelogeerd. Aan hun ouders hadden ze gevraagd of Baing ook eens mocht komen. Zij stemden toe. Het leven nam hiermee voor Baing een belangrijke wending. Hij bleef er voorgoed.
Kasten vool autootjes
Zijn leefomstandigheden veranderden van de ene op de andere dag. Van een voormalig concentratiekamp op het platteland, waar zijn ouders twee kamertjes bewoonden, kwam hij terecht in de Randstad in een groot huis met verdiepingen. Baing’s pleegouders waren hardwerkende middenstanders en bepaald niet onbemiddeld: 'Ik had kasten vol autootjes en ander speelgoed en we gingen op vakantie naar het buitenland.'
Met oom Arie en tante Suus bezocht Baing regelmatig zijn familie die in Friesland woonde. Geweldig vond hij het om hier te zijn. 'Het kamp lag in de bossen en er woonden veel kinderen. Mijn broertje en zusjes sliepen in stapelbedden in kleine kamertjes, dat vond ik schitterend. Ik had alles zo willen inruilen. Altijd hoopte ik dat mijn ouders zeiden: "Blijf maar hier, je hoeft niet meer terug." Maar dat gebeurde nooit. Ik raakte eraan gewend dat ik altijd weer mee moest met mijn pleegouders.'
Zij hadden in het dagelijks leven nauwelijks aandacht voor de jonge Baing. Hun transportbedrijf slokte al hun tijd op. 'Het waren aardige mensen die mij naar hun beste kunnen hebben opgevoed. Maar ik heb nooit een band met ze gevoeld. Van hen kreeg ik niet de warmte die je eigen familie je geeft. Dat miste ik. Materieel kwam ik niets te kort. Dat was vooral bedoeld om mij zoet te houden', concludeert hij achteraf.
Moederliefde
Een interpretatie die ook herkenbaar is voor Ricardo Sapulete (59), afkomstig uit een gezin met veertien kinderen. Op zijn vierde nam hij zijn intrek bij oom Tien en tante Geer, een kinderloos echtpaar uit Rotterdam. Eveneens aanvankelijk voor een paar maanden. Middels briefwisselingen tussen zijn pleegouders en zijn vader, werd het verblijf steeds verlengd. 'Dan weer met een paar maanden, dan weer met een half jaar. Steeds als er een besluit weer was genomen, kreeg ik te horen: je mag nog even blijven.' Zijn verblijf duurde uiteindelijk tien jaar. 'Op een gegeven moment werd het mij duidelijk dat ze mij wilden houden. Mijn pleegmoeder zei: "Als je nog blijft, dan krijg je een fiets". Dat wilde ik wel, ik was tenslotte een kind.' De omkooppraktijken van zijn pleegmoeder, die hij als een tweede moeder beschouwde, begonnen hem tegen de borst te stuiten. 'Er werd gezegd: "Blijf toch gewoon. Je bent hier alleen, je wordt verwend en je krijgt een groot stuk vlees." Hierop reageerde ik soms door te zeggen: moederliefde is toch anders.’ Daar had ik meteen weer spijt van. Maar het gaf aan wat de hele situatie met mij deed.'
Ook bij Baing liepen de emoties bij ruzie hoog op. 'Dan probeerde ik weg te lopen, maar waar moest ik heen? Ik wilde graag terug naar mijn ouders, maar voor mijn gevoel kon dat niet, want ik wilde hen niet in verlegenheid brengen.'Zijn vluchtpogingen brachten hem nooit verder dan de brug vlakbij huis. 'Mijn pleegvader kwam me achterna en nam me weer mee. Thuis pakten we de draad weer op en ging alles weer gewoon verder.' Het later aan zijn ouders vertellen ging niet, vanwege de taalbarrière die was ontstaan. 'Er was niemand in de buurt aan wie ik mijn ei kwijt kon. Ik heb me vaak eenzaam gevoeld.'
Een echte belanda
Ricardo en Baing behoren tot de tweede generatie Molukkers in Nederland. Hun ouders maakten deel uit van de 12.500 Molukkers, voornamelijk voormalige militairen van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL), die in 1951 naar Nederland kwamen voor aanvankelijk een tijdelijk verblijf. Vanwege dit voorlopige karakter werden zij ondergebracht in woonoorden die vrijwel waren afgesloten van de Nederlandse samenleving. Deelname aan de Nederlandse samenleving bleef hierdoor zeer beperkt. De vakantieprogramma’s waren in de basis dan ook bedoeld om het contact tussen de Molukkers en Nederlanders te bevorderen. Ricardo: 'Mijn ouders hielden mij voor dat mijn toekomstkansen werden vergroot doordat ik leerde mezelf aan te passen, de Nederlandse taal te spreken en dat er een goede opleiding in het vooruitschiet lag. Als kind ervaarde ik dat anders: ik werd uit een warm nest gehaald en bij vreemden in huis geplaatst. Ik had die mensen nog nooit gezien.'
Wel hadden zijn ouders de voorwaarde gesteld dat hun zoon de zomervakanties thuis zou doorbrengen. Ricardo: 'Mijn broers en zussen vonden het geweldig mij weer te zien. Ik was behoorlijk gegroeid, sprak goed Nederlands en kon al goed bidden. Dan moest ik voor het eten voor iedereen bidden. Ze vonden dat ik echt een belanda (Nederlander) was geworden, en wezen me daar steeds op. Ik was het mannetje. Dat vond ik wel leuk.' Een aantal zaken viel ook tegen. 'Thuis was het klein en we moesten alles met 14 kinderen delen.' Zijn moeder hield hier rekening mee. 'Tijdens het eten zorgde ze ervoor dat ik altijd iets meer kreeg. Ik vond het bijzonder dat zij zich zo in mijn situatie verplaatste. Dat was voor mij een teken van de moederliefde die ik heb moeten missen. Dit heeft een enorme stempel op mijn ziel gedrukt.'
Van het cultuurverschil dat in beide gezinnen bestond, heeft Ricardo geen last gehad. 'Het verblijf bij pleegouders heeft me geleerd het beste uit twee culturen te combineren. Dat is één van de goede dingen die ik aan deze periode van mijn leven heb overgehouden.' Voor Baing ligt dan anders. Hij heeft zich regelmatig de vraag gesteld: ben ik nu een Hollander of een Molukker? Voor hem ligt het antwoord nog steeds in het midden: 'Ik denk als een Hollander, maar van binnen voel ik me een Molukker.'
Zelfmoordpoging
Ongelukkigerwijs speelde de onverwachte dood van zijn moeder Ricardo’s lot in de kaart: het was haar laatste wens dat Ricardo, op dat moment veertien jaar oud, weer thuis zou komen wonen. Dit bracht opnieuw een ommekeer in zijn jonge leven. Hij kwam in conflict met de Spartaanse opvoeding van zijn vader, die in zijn eentje voor de opvoeding van zijn 14 kinderen stond. Ricardo bezocht verschillende scholen, zonder er een af te maken. Hij raakte volledig de weg kwijt en werd uiteindelijk door zijn vader op straat gezet. Dit bracht hem tot de rand van de afgrond. Op zijn zestiende deed Ricardo een mislukte zelfmoordpoging. 'In het ziekenhuis werd mijn maag leeggepompt en na een week stond ik weer buiten.' Zijn eigenlijk optimistische karakter hield hem overeind en Ricardo wist zichzelf terug te knokken in het leven. Een paar jaar later ontmoette hij zijn vrouw met wie hij trouwde en 2 kinderen kreeg.
Baing op zijn beurt verloor op zijn negentiende vlak na elkaar zijn pleegouders aan een ernstige ziekte. In die periode ontmoette hij zijn vrouw. 'Bij haar vond ik het thuisgevoel dat ik nooit had gekend. Met haar wilde ik trouwen en een eigen gezin stichten. Voor de rest wilde ik met niemand iets te maken hebben.'
Financieel gewin
Bij beiden stond het contact met hun familie in het begin van hun huwelijksjaren op een laag pitje. In het herstel hiervan speelden hun echtgenoten een doorslaggevende rol. Baing: 'Ik had geen enkele behoefte aan contact met mijn familie. Mijn vrouw bleef zo aandringen, dat ik overstag ben gegaan. Daar ben ik haar nog steeds dankbaar voor.' Baing ontdekte dat hij door toedoen van een derde vanwege financiële belangen in een pleeggezin terecht was gekomen. Geëmotioneerd vertelt hij: 'Al die jaren was ik teleurgesteld geweest in mijn ouders, terwijl een ander aan de touwtjes trok. Daar kan ik nu nog boos en verdrietig om worden, want mijn leven was anders gelopen als diegene zich er niet mee had bemoeid. Ik ontwikkelde zelf een schuldgevoel.' Ook zijn twee zonen werden er de dupe van: 'Ik heb hen op jonge leeftijd de kans ontnomen hun familie te leren kennen.'
Het vaderschap deed Ricardo juist beseffen dat de uithuisplaatsing, zoals hij het zelf noemt, een traumatische ervaring is geweest. 'Toen mijn zoon werd geboren, was mijn eerste reactie tegen mijn vrouw: ik wil wel op de eerste plaats staan. Dat was natuurlijk onzin en had alles te maken met het feit dat ik altijd mijn moeder heb gemist en door een surrogaatmoeder ben grootgebracht.' Door in therapie te gaan, leerde hij hiermee om te gaan.
Familieband
Ricardo heeft het contact met zijn vader langzamaan via gesprekken weten te herstellen. Tijdens een familievakantie in Indonesië waarbij Ricardo zich als verrassing voor zijn vader later bij het gezelschap voegde, werd hij geconfronteerd met slecht nieuws. Bij de geplande ontmoeting moest hij vernemen dat zijn vader die dag was overleden. Ricardo begeleidde zijn lichaam terug naar Nederland. 'Ik besefte dat mijn vader in zijn geboorteland wilde sterven. Hierdoor was ik de enige van zijn zonen –die tijdens deze vakantie aanwezig was- voor wie deze taak was weggelegd. Dat ervaar ik als de kroon op onze relatie die werd gekenmerkt door ups en downs.'
Baing heeft met zijn ouders nooit meer over zijn geschiedenis gesproken. Een niertransplantatie bracht gek genoeg het herstel van de band met de rest van het gezin in een stroomversnelling: één van zijn zussen leed al jarenlang aan een nierziekte en van alle gezinsleden bleek uitgerekend Baing de juiste match te zijn. 'Ik voelde me zo opgelucht toen ze mij vroegen of ik me wilde laten onderzoeken. Al die jaren had ik me buitengesloten gevoeld. Voor mij was het een stukje erkenning. Ik hoorde er vanaf dat moment echt bij.'
Kindervakanties - Voor een intensief contact tussen Molukkers en Nederlanders was de organisatie van kindervakanties van grote betekenis. Naar het voorbeeld van de programma’s voor stedelijke ‘bleekneusjes’ organiseerden lokale comité’s vanaf 1951 vakantieprogramma’s waarbij Molukse kindertjes tijdens de zomervakantie bij Nederlandse gastgezinnen werden geplaatst. De vakanties hebben veel Molukse kinderen geholpen hun weg te vinden in de Nederlandse samenleving. Met een aantal gastgezinnen ontstonden duurzame relaties. Tot het midden van de jaren zestig boden de programma jaarlijks aan 1000 tot 1500 kinderen een logeermogelijkheid.
Bron: ‘In Nederland gebleven’, Henk Smeets en Fridus Steijlen |
Wereldjournalisten