Dans op een choreografie van gisteren; de Indo-romans van Alfred Birney
In Geen categorie op 1 maart 2012
Door: Wilfred Jonckheere
Universiteit van Natal
Alfred Birney belongs to a group of so-called Indo-writers in the Netherlands. Most of them were born in the Netherlands as the offspring of “Indo’s” or people of racially mixed descent that hailed from Holland’s former colony of the Dutch East Indies (now known as Indonesia). In this paper three of Birney’s Indo-novels are discussed, namely Vogels rond een vrouw (1991), De onschuld van een vis (1995) and Het verloren lied (2000). These novels stand out in Birney’s work as he has also produced novels and short stories which cannot be classified as Indo-literature. The above mentioned novels are to a certain extent auto-biographical, but more importantly, they raise, amongst other things, the dilemmas and tensions of the young Indo victimized by family traumas which have their origin in the colonial past. This paper sets out to define specific characteristics of Birney’s three novels which illuminate important aspects of Dutch post-colonial literature.
In zijn The location of culture poneert Homi Bhabha (1994: 12) dat transnationale geschiedenissen van migranten, van mensen die gekoloniseerd zijn of van politieke vluchtelingen thans een prominente plaats in de wereldliteratuur innemen. Zijn woorden schijnen de laatste jaren bevestiging te krijgen in Nederland waar literair werk van (tweede generatie) migranten met de publicatie van werk van Abdelakader Benali, Yasmine Allas, Kader Abdolah en Lulu Wang de laatste tijd veel aandacht krijgt. Men zou echter gemakkelijk kunnen vergeten dat andere “etnische” schrijvers van bijvoorbeeld Surinaamse, Antilliaanse of Indisch-Nederlandse (“Indo”) herkomst dit soort literatuur al geruime tijd beoefenen, maar dan natuurlijk vanuit een ander perspectief. Een van de Nederlandse Indoschrijvers, namelijk Alfred Birney, auteur van zes romans (waaronder drie Indo-romans), een verhalenbundel, de bloemlezing Oost-Indische inkt (1998) en een bundel beschouwingen, verdient onze aandacht. [i]
1. Indo-schrijvers
De Nederlandse Indo-schrijvers zijn de nazaten van “Indo’s”, dit wil zeggen Indo-Europeanen of mensen van gemengd bloed, afkomstig uit de voormalige kolonie “Nederlands-Indië” (thans bekend als de Republik Indonesia). Tot deze Indo-schrijvers die allemaal in Nederland na de onafhankelijkheidswording van Indonesië geboren zijn en die zich als de “tweede generatie” Indo’s zien, rekent men naast Alfred Birney ook Marion Bloem (wellicht de bekendste van deze groep), Jill Stolk, Ralph Boekholt, Nicolette Smabers, Ernst Jansz, Glenn Pennock, Theodor Holman. [ii] Bloem en Birney zijn literair gesproken het meest productief. Voor inwoners van het multiculturele Zuid-Afrika is hun werk bijzonder interessant door de herkenbaarheid van de problematiek die erin ter sprake komt. Zij behoren van huis uit tot een mengcultuur en zetten zich in hun boeken met variërende heftigheid af tegen marginalisatie en vermeend racisme van hun landgenoten.
Hun werk behoort tot de postkoloniale literatuur indien we met Ashcroft, Griffiths en Tiffin (1998: 186) postkoloniale literatuur definiëren als de literaire werken die zich bezighouden met “the effects of colonizations on cultures and society”. In The empire writes back (Ashcroft e.a. 1994: 2) zeggen deze auteurs: “We use the term “post-colonial”, however, to cover all the culture affected by the imperial process from the moment of colonization to the present day. This is because there is a continuity of pre-occupations throughout the historical process initiated by European imperial aggression”. Ashcroft en zijn collega’s hadden natuurlijk de agressie van het Britse “empire” in gedachten, maar hun definitie kan men ook van toepassing maken op de Nederlandse kolonies en de gevolgen van het koloniaal beleid voor zekere mensen en groepen.
De Nederlandse Indo’s van de tweede generatie vormen echter een bijzondere groep: persoonlijk hebben ze het oude Nederlands-Indië nooit gekend aangezien ze na de koloniale periode in Nederland geboren zijn of (zoals Boekholt en Pennock) naar Nederland kwamen toen ze nog kinderen waren. Aan de andere kant zijn hun ouders (of toch een van beiden) wel in het voormalige Nederlands-Indië geboren en getogen. Zij vormden destijds in het hiërarchische Nederlands-Indië een speciale groep, tussen de Nederlanders en de inheemse bevolking in, maar dichter bij de Nederlanders zelf. Na de vrijmaking van Indonesië werden zij ook als een soort landverraders gezien en kozen vele Indo’s ervoor zich permanent in Nederland te vestigen. De nawerking van de traumatische jaren veertig in de kolonie en de moeilijke integratie in de Nederlandse samenleving lieten bij niet weinigen van deze generatie diepe sporen na. De meesten voelden zich nog Indisch, bleven Maleis spreken met hun vrienden en gingen nog op in de cultuur van het oude moederland. Hun kinderen, de zogenoemde tweede generatie, waren natuurlijk getuigen van die fenomenen waarvan ze zich vervreemd gingen voelen omdat zij al voor een goed deel vernederlandst waren. De schrijvers onder hen deden wel hun voordeel met wat ze van hun ouders over de koloniale periode vernamen. Het leverde vertelstof op die ze op persoonlijke wijze en gemengd met eigen ervaringen in Nederland verwerkten in hun geschriften.
Dat was bijvoorbeeld het geval met Alfred Birney wiens vader ten tijde van de politionele acties [iii] in de late jaren veertig de kant van de Nederlandse overheid had gekozen, zich daardoor vervreemdde van zijn Indonesische landgenoten en na de onafhankelijkheidsstrijd in Nederland belandde, een voor hem totaal onbekende omgeving. Vervreemding van de eigen wereld, diaspora, desoriëntatie of “dislocation” zijn karakteristiek van post-koloniale cultuur. [iv] De invloed van land en cultuur waar de migranten belandden – in het geval van de Indo’s: Nederland – heeft altijd op de verplaatste groep en vooral hun nakomelingen een grote nawerking gehad. Voor Birney’s vader leidde de migratie en vooral het onverwerkte verleden tot onstabiliteit, paranoïa en het uiteenvallen van zijn gezin. Zijn zoon Alfred daarentegen slaagde er gelukkig in om die negativiteit voor een goed deel om te buigen tot creativiteit in de vorm van een literair oeuvre waarin hij zich afreageert op het huiselijke milieu waaruit hij afkomstig was.
Autobiografische trekken treft men niet alleen in Birney’s werk aan maar ook in dat van zijn groepsgenoten waarin eveneens de problematiek van de Indo in Nederland of van de late nawerking van het Nederlandse koloniale beleid behandeld worden. Fragmenten uit hun werk komen voor in de laatste afdeling van de bloemlezing Oost-Indische inkt (1999), samengesteld door Alfred Birney.
Lees verder op de site van Alfred Birney.