Censio bundelt ‘Indisch gevoel’ 40 jaar na dato
Door Huib Goudriaan
Den Haag – Nederlanders met ‘Indisch gevoel’ kunnen zich scharen achter de banieren van Censio, de gisteren opgerichte centrale voor Indische verenigingen. “Een concentratie dankzij de krachtig gegroeide wens bij Indische gemeenschap en oud-Indiëgangers”, aldus voorzitter mevrouw C.M. Meek-Eysma bij de presentatie in Den Haag.
Al zo’n 25 verenigingen hebben zich aangesloten bij de ‘Centrale van samenwerkende Indische organisaties’, afgekort Censio. En voorzitter Meek-Eysma liet er gisteren geen twijfel over bestaan dat zij een doelgroep heeft van 500.000 tot 750.000 mensen. Allemaal met nauwe banden met het vroegere ‘Onze Oost’.
Banden, waarvoor de basis werd gelegd in 1596 toen Cornelis Houtman met een kleine handelsvloot in de Baai van Bantam afmeerde. Maar in 1949, ruim 350 jaar later, kwam er een einde aan het koloniale regiem. En na de souvereiniteitsoverdracht aan de republiek Indonesië, verlieten duizenden Nederlanders en Indische Nederlanders de tropen.
En nu, 40 jaar na dato, maken zij en hun nazaten zich op voor het behoud van ‘het Indisch erfgoed’. Mevrouw Meek-Eysma: “Om krachten en kennis te bundelen en het erfgoed te conserveren voor komende generaties Nederlanders.” De Censio-voorzitter, zelf het Sociaal-cultureel instituut Indonesië-Nederland vertegenwoordigend, verwacht dat álle ruim 40 Indische clubs in Nederland de samenbundeling zullen toejuichen. De oprichting van Censio is financieel mogelijk gemaakt door de Stichting Nederlandse ereschulden. Verenigingen met klinkende namen zoals Pelita, de Indische Pensioenbond, Madjoe en het Comité geschiedkundig eerherstel Nederlands-Indië zijn al lid.
Oorlogsmisdaden
Geschiedkundig eerherstel – de vice-voorzitter Kolonel b.d. R. Boekholt, kondigde dit aan als één van de eerste doelen van de nieuwe organisatie. “We keuren bijvoorbeeld het ontwerp-hoofdstuk 7 in de epiloog van dr. L. de Jong scherp af.” De vice-voorzitter haalde hiermee uit naar de nationale historicus, wiens opvatting dat Nederlandse troepen zich bij de politionele acties in Indonesië zich schuldig maakten aan oorlogsmisdaden, kwaad bloed heeft gezet.
Boekholt sneerde dat De Jong “niet alleen onwetenschappelijk, maar ook tendentieus, vooringenomen en subjectief” met zijn manuscript bezig is geweest. Hij adviseerde De Jong zijn oor te luisteren te leggen bij de Indonesische historici. “Hij zal dan ontdekken dat zijn collega’s schrijven over de humanitaire daden, die door de Nederlandse militairen zijn verricht. Wij spreken niet tegen dat er excessen waren, maar die moeten wel in de juiste context van de guerilla-oorlog worden geplaatst. Censio is bereid dr. De Jong hierover te adviseren en alle mogelijke informatie te leveren.”
Ook voorzitter mevrouw Meek-Eysma ging op dit thema in: “Censio wil meewerken aan een verbetering van een historisch verantwoorde geschiedschrijving over de aanwezigheid van Nederland in het voormalige Nederlands-Indië en aan de bewaking van ons erfgoed.” Met het oog hierop pleitte zij voor een Nederlands-Indische leerstoel aan een Nederlandse universiteit en een betere voorlichting aan de jeugd over wat Nederland in Indonesië verrichtte. Boekholt liet weten over een Nederlands-Indische leerstoel in gesprek te zijn met de universiteit van Leiden en Utrecht en het departement van onderwijs. Bovendien riep zij de overheid op in dit museumjaar 1988 de oprichting van een Nederlands-Indisch museum te stimuleren. “Dit alles is voor de vaderlandse geschiedenis van Nederland van eminent belang.”
Waarom pas 30 tot 40 jaar na dato, héél lang nadat Nederlanders en Indische Nederlanders uit Indonesië terugkeerden, een organisatie als Censio van de grond komt? Indringend betoogt bestuurslid drs. G.L. Cleintuar dat jarenlang werd verwacht, dat de Nederlandse samenleving op de bres zou staan voor de oud-Indiëgangers. Maar de Nederlandse samenleving heeft die taak niet aangevoeld. En wij kwamen terug met het idee kinderen van de natie te zijn; kinderen van een geschiedenis in de Oost, die meer dan drie eeuwen had geduurd. Maar die geschiedenis is onder het tapijt gewerkt, terwijl wij alle tijd moesten geven om een nieuw bestaan op te bouwen. En tevens leden onder het verlies van ons land van geboorte. Kennelijk komen we er nu pas aan toe, in te vullen wat toen is nagelaten.”
Trouw,
Dinsdag 19 januari 1988