In gesprek met Hella S. Haasse (91) over
Oeroeg, de kritiek, de wortels van haar schrijverschap, en de toekomst: "Ik heb nog een idee voor een roman."
Door Arjan Peters
'Ik leef pas als ik de dingen opschrijf' Hella S. Haasse (13) met de kakatoea Poetih, 1932
Vooraf had Hella S. Haasse (Batavia, 1918) de CPNB meegedeeld vanwege fysieke malheur bijna overal buiten te moeten blijven. Hoe verheugd ze ook was, dat de stichting in het kader van de campagne 'Nederland Leest' op 23 oktober jongstleden haar prozadebuut
Oeroeg (1948) tot bibliotheekgeschenk uitriep (923.000 exemplaren), en tot en met vandaag in Nederland en Indonesië evenementen rond haar werk organiseert. Maar een gesprek bij haar thuis in Amsterdam is goed. "Als jij denkt dat je me nog wat te vragen hebt."
Ze schreef de novelle
Oeroeg, de terugblik van een naamloze Hollandse verteller op zijn vriendschap in het vooroorlogse Nederlands-Indië met de Soendanese jongen Oeroeg, die door omstandigheden tegenover hem komt te staan, in 1947. Bijna tien jaar daarvóór was Haasse zelf uit Batavia (nu Jakarta) vertrokken, om in Nederland te gaan studeren.
Herinnert u zich dat u daadwerkelijk aan Oeroeg schreef?"Ja, volgens mij heb ik het in een week of drie gemaakt."
In Amsterdam?"Nee, in Baarn. In april 1947 was ons tweede kind, onze dochter Chrisje overleden, twee jaar oud, aan difterie. Mijn man en ik zijn toen een tijdje bij mijn ouders in Baarn gaan wonen. Daar zat ik dus, toen de CPNB mij en een stuk of twintig andere auteurs aanschreef met het verzoek om een novelle te schrijven. Het was geen open prijsvraag, zij hadden een voorselectie gemaakt."
Die novelle moest u anoniem insturen."Dat deed ik, en die van mij werd het jaar daarna als Boekenweekgeschenk uitgegeven. Mijn eerste gepubliceerde fictie. Ook om die reden vind ik het bijzonder, dat diezelfde CPNB nu met datzelfde boekje het land rondgaat. Tot die tijd had ik cabaretteksten geschreven voor Wim Sonneveld, gedichten uit mijn middelbare-schooljaren en de oorlog (
Stroomversnelling, 1945), vertalingen van middeleeuwse balladen en legenden, en met de antropoloog Werner Muensterberger de studie
Lyriek der natuurvolkeren.
'
Oeroeg' schreef ik 'aus einem Guss'. Schrijven deed ik natuurlijk niet voor het eerst. Dat heb ik altijd gedaan. Nog steeds vind ik hier in huis juvenilia in overvloed. Vooral opzetten of het begin van een verhaal. Op een gegeven moment kom ik niet verder - waarschijnlijk omdat ik onvoldoende mensenkennis en levenservaring had."
Toen u besloot aan die prijsvraag mee te doen, had u 'Oeroeg' toen al liggen?"Ik had het nog niet. Maar ik was in die naoorlogse tijd geëmotioneerd door de politieke gebeurtenissen, de onafhankelijkheidsstrijd en de politionele acties in voormalig Nederlands-Indië. Toen besefte ik: 'Nu gaat het gebeuren. De relatie tussen Nederland en Nederlands-Indië wordt verbroken.' In theorie had ik daar wel over nagedacht, en mijn vader (inspecteur van financiën bij het Gouvernement) had in de jaren twintig al voorspeld dat de onafhankelijkheid van Indonesië in de twintigste eeuw tot stand zou komen.
Ik heb het voorrecht gehad in 1931 naar de beste school van Nederlands-Indië te mogen, het lyceum van de Carpentier Alting Stichting in Batavia, met bevlogen, veelal jonge Nederlandse intellectuele leraren, zoals dr. P.J. Koets. Aan die classicus heb ik zo ontzettend veel te danken. Koets was bevriend met E. du Perron, en zo kregen we toen ook al te horen dat er kritische geluiden bestonden over de koloniën.
Het was dus geen nieuw geluid, maar de manier waarop dat gebeurde, en de emotie die dat bij mij opriep, die hebben
Oeroeg doen ontstaan."
Eerste zin: 'Oeroeg was mijn vriend.' De verleden tijd is nadrukkelijk. Wat gaat volgen, zegt die zin, is het verslag van een vriendschap die voorbij is."De verteller verkeert eigenlijk in dezelfde positie als ik op dat moment. Waarom het een man is? Geen seconde over nagedacht. Die keuze behoort tot de uitrusting van de romanschrijver. Maar hij verschilt niet veel van mij, wat wil zeggen: hij vertolkt de naïveteit die ik zelf in de vooroorlogse jaren had. Het is de instelling van een kind, zoals die de omgeving als volkomen vanzelfsprekend accepteert. Ik was nog bezield door die gevoelens uit een vorige periode, toen ik het schreef."
Na zijn studie in Delft komt de verteller terug in Nederlands-Indië, en vraagt hij zich af of het verschil tussen hem en Oeroeg er niet altijd al was.
Het inzicht, dat het verleden anders is geweest dan hij voorheen naïef had gedacht, is dat de reden om te gaan vertellen?"Ja, het besef van het probleem, en van je eigen houding daartoe."
In de roman
Sleuteloog uit 2002 blikt de Hollandse Herma Warner terug op haar jeugdvriendschap met de Indische Dee Meijer. Ook dat verbond is - en opnieuw mede door het opkomend nationalisme - vertroebeld. Ook dan moet de Hollandse zich afvragen of ze wel ooit echt deel heeft uitgemaakt van de Indische wereld.
Haasse: "Je zou kunnen zeggen dat
Sleuteloog in dat opzicht een variant van
Oeroeg is ."
Het gaat u er in beide gevallen niet om louter herinneringen op te halen."Nee, essentieel is de bewustwording van de problematiek."
Gaat het dan zo, dat zo'n thema zich onder het schrijven aandient?"Soms veel later pas! Ik heb lang niet altijd geweten waarom een bepaald onderwerp me zo fascineerde dat ik er over moest schrijven. Er kunnren jaren overheen gaan, voordat het me - bijvoorbeeld door het boek te herlezen - zelf ineens duidelijk wordt. Het is als het ware vanzelf ontstaan."
De CPNB wilde dat er naar aanleiding van
Oeroeg zou worden gediscussieerd. Dat is onder meer gebeurd in De Groene Amsterdammer van 6 november, waar cultureel antropologe Lizzy van Leeuwen het voorstelde alsof Oeroeg al zestig jaar tot controverse heeft geleid. Haasse, schreef zij, vertolkt de kant van de 'totoks', de bevorrechte blanke koloniale kaste.
De schrijfster slaakt een zucht. "Een buitengewoon oude koe werd daar uit de sloot omhoog getakeld. Het is geen dode koe meer, het is een skelet! De verteller zegt meteen dat
Oeroeg 'onbegrijpelijk anders' is dan hij; daarmee pleit hij er voor, niet te pretenderen dat je de ander zomaar kunt kennen, al is het je beste vriend. Hij is niet blij met die scheiding, hij stelt vast dat die bestaat.
De boze reacties zijn echo's van de felle kritiek die de schrijver Tjalie Robinson destijds heeft geuit op
Oeroeg. Hij had het hart op de tong, en ik bewonder zijn werk. Maar dat ik er niets van af wist, zoals hij schreef, klopt niet. Ik ben er geweest, ik stond er bij en ik keek ernaar! Alleen zag ik het met de ogen van een kind en puber, en onder omstandigheden die je bijna niemand meer kunt verklaren. Maar dat er bij mij bijvoorbeeld sprake zou zijn van discriminatie van de Indo - dat is apert onwaar.
Wat ik bij herlezing weer merk: hoe helder me alles nog voor de geest staat. Hele delen van mijn jeugd kan ik als een soort innerlijke film oproepen. Dan ben ik er weer. Aan kritiek van Indonesische zijde heb ik onlangs nog opgevangen dat
Oeroeg getuigen zou van mooischrijverij over 'ons' Indië. Maar het zou heel goed kunnen dat de Indonesiërs de schoonheid van hun eigen omgeving niet opvalt - zoals de Nederlanders vaak de schoonheid van de polders niet zien. Het is hun gewone decor.
Kijk, toen ik jong was en in Batavia, Soerabaja, Bandoeng en Buitenzorg woonde, vond ik dat óók allemaal vanzelfsprekend. Pas nadat ik in Nederland was gekomen, realiseerde ik me steeds meer hoe vreemd het was dat ik dat daar zo gewoon vond.
Omdat mijn moeder naar het sanatorium in Davos moest, was ik al lang tevoren gedurende twee jaar in Nederland geweest. In 1928, op mijn negende, gingen we terug, naar Bandoeng: dat was zó overweldigend! Dat is altijd zo gebleven, ook weer in 1969, 1976 en in 1992, toen ik naar de plekken van vroeger terug ben gegaan.
Een uiterst ingrijpende ervaring: je hebt er niets te zoeken, je hoort er niet - en toch is het een warm bad, je zintuigen herkennen alles.
In 1992 dacht ik: nu zet ik er een punt achter. Dit heb ik beleefd, het is een onvervreemdbaar deel van mezelf, en dat ik schrijf heeft allemaal daar mee te maken - maar ik moet ook afscheid kunnen nemen."
Heeft u toen ook nog het kratermeer Telaga-Warna bezocht, net buiten het oude Buitenzorg op Java, dat 'Telaga Hideung' heet in Oeroeg, met zijn 'spiegelende oppervlakte' en 'onpeilbare diepte' een symbolische plaats?"O ja! Het 'meer van de kleuren', omdat je in de loop van de dag door de lichtinval de kleur van het water kunt zien veranderen. Er vindt in de novelle een ongeluk plaats op het meer, waarbij Oeroegs vader van het vlot stort en verdrinkt.
Iets dergelijks heb ik meegemaakt als scholier - nou ja, op een ander meer, en we zaten met velen op een vlot, Mr. Koets was er ook bij. Het vlot is ingestort, en we zijn allemaal in het water gevallen. Geen dode hoor, maar die schrik van toen, die heb ik in 1947 bij het schrijven van
Oeroeg in verhevigde vorm verwerkt.
Een schitterende plek: die steile wand van die krater, begroeid met oerwoudbos. In later jaren is het een populaire picknickplek geworden, met kraampjes en tentjes. Dat deden wij vroeger ook, alleen was het toen ongerepter, en betoverend. Met mijn vader trok ik regelmatig de bergen in. We hebben ik weet niet hoeveel vulkanen beklommen. Tegenwoordig is Jakarta een miljoenenstad met wolkenkrabbers en een onvoorstelbare verkeersdrukte. Terwijl ik daar vroeger 's avonds na een schoolfeestje door doodstille lanen fietste, in een volstrekt gevoel van veiligheid.
Ik ben doordrenkt van die natuurbeelden. Als ik nu teruglees hoe het land er bij ligt onder die grote wolken, die voorbij zeilen alsof ze op glas drijven, dan zie ik ze ook weer. En ik hoor de geluiden terug van de sawa's, van de bellen die de karbouwen om hebben hangen."
Hier en daar is gesuggereerd dat uw schrijverschap met deze heruitgave is afgerond. Ik kan me dat niet voorstellen."Over een paar maanden ga ik mijn 93ste jaar in, dus of het me gegeven is, weet ik niet. En op het ogenblik kan ik niet de rust of concentratie vinden om te werken.
Dat heeft met fysiek ongemak te maken, maar ook ben ik doende de nalatenschap te sorteren van mijn man, die twee jaar geleden is overleden. Ik wil ook mijn boekenkasten eens netjes herindelen, Frans, Duits en Engels bij elkaar om te beginnen, zodat ik dingen makkelijker kan terugvinden.
Misschien dat er daarna weer zoveel lucht en ruimte om me heen is, dat ik het weer kan. Je hebt gelijk, ik heb een paar dingen in mijn hoofd: verhalen die al in een vergevorderd stadium zijn, en die ik nog graag af zou willen maken.
En ja, ook nog een idee voor een roman. Wat ik wil schrijven, heet
De ontbladering. Het heeft met mezelf te maken, met de verhouding tot mijn man ook. De bewustwording van de laatste levensfase."
De wil is er."Het is geen kwestie van willen. Het klinkt pathetisch, maar voor mij is schrijven een innerlijke noodzaak. Ik leef pas als ik de dingen opschrijf."
De ontbladering is dus nog geen boek. Wat heeft u nu: een beeld, een conflict?"Het is een samenhang. Zo gaat het altijd: een beeld, dat een verband krijgt met iets anders. Waarom dat samenhangt, weet ik niet - het ontstaat, in een helder ogenblik.
Dan moet het eruit. Het warmgedraaide vliegtuig raakt van de startbaan, en klimt de lucht in. Later, veel later vaak, begrijp je waarom het zo moest."
Als zeventienjarige (1935), foto's uit
Ik besta in wat ik schrijf - Hella S. Haasse in beeld (Querido, 2008)
Vanmiddag 14 uur in Carré, Amsterdam:
voordracht van Oeroeg door Willem Nijholt, en gesprek met Hella S. Haasse.
www.nederlandleest.nl
Volkskrant
20-11-2009