Bronnen: zie deel 1.
Zes kamers en zeventien heren.
In het octrooi was ook de precieze organisatie van de VOC vastgelegd. Zij kreeg in de Republiek 6 lokale vestigingen (=kamers) en waren gevestigd in Middelburg en Amsterdam, Rotterdam, Hoorn, Enkhuizen en Delft en welke steden alle wel één of meerdere voorcompagniën hadden gehuisvest.
De vestigingen waren niet even groot en in het octrooi werd bepaald dat Amsterdam de helft van alle kosten en werkzaamheden voor haar rekening zou nemen. Zeeland (Middelburg) een kwart en de overige kamers elk een zestiende deel.
Elke vestiging werd bestierd door bewindhebbers: Amsterdam 20, Zeeland 12 en de overige vestigingen elk 7 en de directeuren werden benoemd voor het leven, maar hun plaatsten waren niet erfelijk; vader en zoon of twee broers konden nooit tegelijkertijd in het college zitten.
Nieuwe leden werden gekozen uit de grootaandelhouders van de VOC, die afhankelijk van de kamer, 3000 tot 6000 hadden ingelegd en zij waren dan ook meestal afkomstig uit rijke koopmans- of bankiersfamilies en ook nog behoorlijk veel invloed hadden in de bestuurlijke kringen van de Republiek.
Omdat het bestuur van de stad waar de kamer gevestigd was, de nieuwe directeur benoemde, was dus de relatie onderling voor lange tijd versterkt.
Partij- en fractiestrijd binnen een lokale regentenkliek maakten soms ook slachtoffers onder VOC-bestuurders.
In 1678 stond de Zeeuwse bewindhebber Gillis Meunicx, na veel gekonkel en tegen een vergoeding van 7350 gulden, zijn plaats af aan Josias van de Blocquery "meer uyt contreinte en intimideren als uyt en vrie wille."
De bewindhebbers coordineerden de dagelijkse werkzaamheden binnen de VOC-kamers: schepen bouwen, goederen inkopen en veilen, personeel werven voor de vloten en voor het bestuur in Nederlandsch Indië en daarnaast bepaalden zij het algemene beleid van de VOC.
Omdat het echter moeilijk vergaderen en beslissen was met 60 directeuren, bepaalde het octrooi dat een college van 17 bewindhebbers, afgevaardigd door de zes kamers, de hoofddirectie zou vormen.
Amsterdam mocht als grootste VOC-vestiging 8 vertegenwoordigers sturen, Zeeland 4 en de overige elk 1. Het zeventiende lid kwam bij toerbeurt uit Zeeland of de kleinere vestigingen. Dit college werd ook wel De Heren XVII genoemd.
Zo voorkwam men dus eigenlijk dat Amsterdam als grootste kamer de meerderheid van stemmen zou krijgen in het college en het waren de Zeeuwen geweest die in de voorbesprekingen van de oprichting van de VOC hier voortdurend voor gewaarschuwd hadden.
Tevens probeerden zij te bewerkstelligen dat de Heren XVII afwisselend 6 jaren in Amsterdam en 2 jaren in Middelburg moesten vergaderen.
Maar ondanks alle tegenstribbelingen en bepalingen, bleef de invloed van Amsterdam groot en haar stem was dikwijls doorslaggevend.
Deel 4 volgt: Gigantisch bedrijf.