Bronnen: zie deel 1.
Handelsonderneming met souvereine rechten.
Het Nederlandse gezag in Azië werd oorspronkelijk uitgevoerd door dienaren van de VOC.
Deze particuliere handelsonderneming was onder zware druk van de Staten Generaal - en vooral dank zij initiatieven van Johan van Oldenbarnevelt - tot stand gekomen door een fusie van alle acht voorcompagniën.
De moordende concurrentie onderling dreigde de economische basis van de Nederlandse vaart op Azië geheel te ondermijnen, want de komst van tientallen Nederlandse schepen dreef in Nederlandsch Indië de prijzen op, terwijl in de Republiek de verkoopprijzen daalden omdat het aanbod te groot was.
Bovendien profiteerden de Portugezen, de Engelsen en de Spanjaarden van de onderling Nederlandse onenigheid.
Per slot van rekening was de vaart op Azië een economisch en militair effectief wapen tegen de Spanjaarden.
De Staten Generaal verleenden de nieuwe onderneming uitzonderlijke rechten die op 20 maart 1602 in een offciële akte - het octrooi - werden vastgelegd. Zij bleven voorlopig voor een periode van 21 jaren van kracht, maar werden tenslotte steeds verlengd. Dit ging - zoals gebruikelijk door de eeuwen heen - met allerlei gekonkel gepaard, aangezien de leden van de SG elk hun eigen belangen had. Leiden bijvoorbeeld had een textiel industrie die gericht was op de Aziatische markt. Haarlem was doende in de zijde-industrie en wilde perse niet dat kant en klare zijdeproducten werden ingevoerd, slechts het ruwe materiaal werd toegestaan.
Naast het monopolie van alle Nederlandsche scheepvaart en handel op Azië kreeg de VOC ook het recht om in het gebied tussen Kaap de Goede Hoop en Straat Magelhaen namens de Staten Generaal oorlog te voeren ( KAPEN dus???) en verdragen af te sluiten met Aziatisch vorsten.
De compagnie mocht in Nederlandsch Indië forten en handelsposten bouwen, soldaten legeren en bestuurders aanstellen ( en in de praktijk ook vaak moorden, roven etc etc).
Voor een particuliere handelsonderneming waren dit wel héél bizondere privileges. De enige greep die de Staten Generaal
op het gebruik of misbruik van de souvereine rechten hadden, was de eed van trouw die de directeuren van de compagnie moesten afleggen. In praktijk konden de bewindhebbers dus in feite geheel hun eigen gang gaan en met machtige middelen hun handelsmonopolie uitbuiten, hetgeen dan ook ten overvloede werd gedaan.
Ook de benoeming van de stadhouders Willem IV en V in de 18de eeuw tot opperbevelhebber van de compagnie leidde niet tot een meer efficiënte overheidscontrole op de VOC activiteiten.
Een korte tekst uit Het Octrooi, de oprichtingsakte van de VOC
Aengesien den welstant van de Vereenichde landen principaelijck is in de bestaende navigatie, handelingen ende commercien....
Deel 3 volgt: Zes kamers en zeventien heren.