'We hebben met elkaar gevochten, maar nu zijn we vrienden'donderdag 22 januari 2009 | 08:04 | Laatst bijgewerkt op: donderdag 22 januari 2009 | 08:51
Infanterist Johan Boot tijdens zijn diensttijd op Zuid-Sumatra.
Johan Boot uit Burgh-Haamstede heeft als dienstplichtige gevochten in Indonesië. Indië-veteranen zijn oud.
Ze willen dat hun verhaal bewaard blijft.door Ton van den Nouweland
Ontreddering en ontberingen. Maar ook kameraadschap 'zoals je nooit van je leven meer meemaakt'. Zo kijkt de 81-jarige Johan Boot uit Burgh-Haamstede terug op zijn tijd in het voormalig Nederlands-Indië.
Toen hij in juli 1947 werd opgeroepen voor zijn dienstplicht, wist Boot al wat hem te wachten stond.
"Ze hadden veel mensen nodig in Indië. Als je gewoon gezond was, werd je zandhaas, infanterist dus. Doe maar niet je best met het geweer, zei mijn broer, want dan maken ze je brenschutter en dat machinegeweer weegt 12,5 kilo. Ik was koud in Indië of ik werd aangewezen als brenschutter en dat ben ik 2,5 jaar gebleven." Na zijn opleiding in Bergen op Zoom vertrok Boot vanuit Rotterdam met de ms. Sloterdijk naar Palembang op Zuid-Sumatra. "In de Straat van Malakka werden we via touwladders ontscheept. Het laatste stuk ging met landingsvaartuigen rechtstreeks de rimboe in. Diezelfde nacht zat ik een paalhuisje de zaak in de gaten te houden. Het ontbijt bestond uit witte rijst met sambal. Dat was toch wel een overgang na vier weken op een passagiersschip."
Het bataljon van soldaat Boot had de opdracht het gebied rond Palembang 'rustig te houden'. Met andere woorden: de strijd aan te gaan met de TNI, het leger van opstandelingenleider en latere president Soekarno.
"Elke dag gingen we op patrouille. De Japanners hadden op Sumatra niet zoveel wapens achtergelaten, dus we hadden minder tegenstand dan de Nederlanders op Java. Het ergste dat ik heb meegemaakt was tijdens de tweede politionele actie in 1948. Bij havenplaats Jambi moesten we de oliewinning beschermen. Ambonezen brachten vijftig man van ons op paardjes de rimboe in. In een dorpje ondervroegen we inlanders of er onraad was. 'Nee, tuan, nee', kregen we als antwoord. Toen we de eerste huizen naderden, vertrouwde ik het al niet meer. Terwijl ik mijn bren spande, floten de kogels ons al om de oren. Stoffel den Boer uit Zierikzee liep vijf meter achter mij en kreeg een kogel in zijn keel. Hij was op slag dood. Mijn brenhelper kreeg een kogel in zijn voet en onze commandant werd twee keer in zijn been geraakt. Ik zie die mannen nog weglopen. We hadden ze verrast. Daardoor hadden ze niet goed kunnen richten. Op hun vlucht staken ze de brug in brand. We moesten het water in, maar kregen ze niet meer te pakken. Omdat de radio het niet meer deed, stuurden we twee man terug. Acht uur later kwam een helikopter. Die kon ons echter niet vinden. We stuurden nog eens drie man, maar gingen een dag later zelf maar lopen. De dode en de twee gewonden lieten we door inlanders dragen. We waren kletsnat en hadden bijna geen drinkwater meer. Na een hele dag lopen kwamen we 's nachts in Kluwang. Nog nooit van mijn leven ben ik zo moe geweest als toen. Vanuit Kluwang moesten de gewonden nog eens twaalf uur met de auto eer ze in het hospitaal waren. Stoffel heb ik mee naar zijn graf gedragen. Hij is begraven in de deken van de sergeant. Dat was een hele ontreddering voor ons."
In januari 1950 wist Nederland dat het een kolonie kwijt was en wist Boot dat hij spoedig naar huis mocht. Een Amerikaans troepenschip met Boot aan boord meerde op 1 mei af in Amsterdam.
Boot: "Nee, ik voel me niet misbruikt door onze regering. We moesten orde en rust brengen en in zekere zin hebben we dat ook gedaan. Ik ben later nog zes keer in Indonesië geweest. Ik heb de hand geschud van een TNI-strijder. "We hebben tegen elkaar gevochten, maar nu zijn we vrienden", zei hij.
PZC