Roken en bidden
27 donderdag 8 april 2010 16:45
Ik heb Jezus’ voeten gekust en ben daarna in het rokersgedeeltje van het restaurant gaan zitten, gewoon omdat het daar gezelliger is dan bij de niet-rokers.
Dit is Indonesië en van principes hoef je hier geen last te hebben. Zelfs als Nederlander.
Op mijn vijftiende heb ik de katholieke kerk afgezworen. Ik kon het verder wel alleen. Ik verkocht mijn ziel aan de duivel, liet mijn haar groeien en zag zelden meer een kerk van binnen.
Kerken zijn hooguit geschikt om er discotheken, winkelcentra of buurthuizen van te maken. De beelden doen het goed op de rommelmarkt en God, die hebben we afgedankt met de priesters en de paus.
Maar ik miste ze toch. De wierook die omhoogkringelde en speelde met de zonnestralen die door het glas-in-lood naar binnen leunden en alles rood, blauw en geel kleurden. De geur van kaarsen, het geprevel en gezang, de magische momenten waarop heilig water met kwasten tegelijk over de mensen werd uitgestrooid.
De priesters die niet aan je zaten, maar met een vreemde afwezige blik langs je heen keken in een wereld waarin wij met onze lekenogen geen toegang hadden. De paters die vertelden over de verre landen die zij hadden gezien, landen waar zij zelf niet veel later door woestelingen met hakmessen zouden worden omgebracht.
De processies over de wegen die met kleurige bloemblaadjes waren bekleed. De Nachtmissen die je over je slaap heentilden naar een andere, hogere wereld, waaruit je alleen met de grootste moeite weer kon afdalen naar de tafel met de worstebroodjes die thuis op je wachtte.
Allemaal onzin.
Maar toch mis ik het.
Ik was in Polen toen Johannes Paulus II daar op bezoek was. De Poolse paus die in Nederland werd weggehoond en uitgelachen omdat hij tegen condooms was. Ik stond langs de kant van de weg toen hij voorbijkwam. Ik stond tussen duizenden Polen, die tranen in hun ogen hadden en knielden op het trottoir. Ik stond pal naast een jonge priester (die had je daar nog), die huiverde en zei: ‘Voelde jij dat ook...?’ Ik zei ‘Ja’, maar ik wist niet wat ik voelde.
Het was koud, maar ik had het warm gekregen van het geloof van zoveel mensen.
Ik geloofde niet echt met ze mee. Maar ik voelde wel: hier gebeurt iets dat groter is dan wij. Ik voelde mij klein en onbeduidend. Een koude druppel in een warm bad.
Allemaal onzin natuurlijk.
Maar dat bad warmde me op, of ik wilde of niet. Ik zag de volle kerken. Ik zag de mensen die tot op de straat de mis stonden te volgen. Ze groetten elkaar, en niemand werd gezakkenrold. Zij gaven elkaar de hand, ook al kenden zij elkaar niet. En zij bleven nog lang nadat de mis was afgelopen en zochten hun vrienden en praatten tot het tijd werd om te gaan. Het waren geen domme mensen, die daar stonden. Ik ontmoette er de jonge, hoogopgeleide journaliste Alina, die aartsconservatief katholiek was, en een indrukwekkende vrouw. Dat dat kon samengaan, dacht ik. Het kon.
De laatste keer dat ik een Nederlandse kerk van binnen zag is alweer een tijd geleden. Dat was in Amsterdam. Er waren tien toeristen, hooguit. Verder was het stil. En dood. Net als buiten. Het was na zessen.
Nu zit ik in Indonesië. De mensen hier geloven zoveel. De gouverneur van Jakarta betaalt regenbezweerders als er een feestje is, een man in mijn buurt is doodgehongerd omdat hij betoverd was en zijn mond niet meer kon openen, het hele land bouwt driftig nieuwe moskeeën, en de kerken, die puilen ook hier elke zondag weer uit.
Iedereen zingt als er gezongen moet worden. De deuren en ramen staan open om een beetje wind naar binnen te laten, en door de open ramen ontsnapt het zingen naar buiten, waar het zich vermengt met het getoeter van het verkeer, het gereutel van de bajajs en het gerochel van de bussen.
Ik ga er wel eens heen, naar zo’n mis, met mijn verkochte ziel onder de arm en mijn vrouw aan de hand. Ik zing niet, want ik weet niet meer hoe dat moet. Zingen is immers onzin. Maar ik loop wel mee met de menigte, en haal braaf de communie zoals ik dat als kind nog heb geleerd. En met Pasen kus ik, net als iedereen hier, de voeten van Jezus aan het kruis. (Ik zorg dan wel dat ik dan een van de eersten ben. Want dan zitten er nog niet zoveel bacteriën op dat beeld, denk ik.)
Ik geloof niet in een kerk. Dat heb ik al lang achter mij gelaten. Maar ik heb ontzag voor de mensen die zo’n groot geloof hebben dat zij met hun blote handen kathedralen kunnen bouwen.
En ik rook niet. Ook dat heb ik al lang achter mij gelaten. Maar ik eet bij de rokers, omdat het daar drukker is en gezelliger. Ik weet niet waarom dat zo is. Misschien omdat er iets subversiefs aan roken kleeft, omdat roken, net als bidden, politiek incorrect is geworden.
Er wordt natuurlijk meer gehoest en de kanker ligt op de loer en de dood schuilt in elk pakje.
Maar er wordt ook meer gelachen.
Volkskrant - VKBlog Jakarta online
Michel Maas