'Tjideng' zit Koelewijn in het bloed vrijdag 13 augustus 2010 | 07:00
door Ria Willemse
Jannie Blickmann-Koelewijn uit Heino gaat niet gebukt onder de herinnering uit haar jonge jeugd: ''Maar er zou wel meer aandacht mogen zijn voor de Indische Nederlanders die er toen waren.'' foto Gerard Vrakking
Haar amandelen zijn geknipt, maar het blijft een zwakke plek in het lichaam van Jannie Blickmann-Koelewijn.
De 69-jarige vrouw wrijft met haar hand in haar hals, daar waar het probleemgebied zit. En lacht. Ze staat vrolijk en nuchter in het leven. Dat ze de eerste jaren van haar leven in interneringskamp Tjideng in Batavia in Indonesië heeft gezeten, draagt ze niet dagelijks als een zware last op haar tengere schouders. ''Maar het is een zware tijd geweest'', vertelt ze. ''Met mijn moeder, broer en zus hebben we de Japanse terreur meegemaakt. Honger, afranselingen, ziekte. Ik was een kleuter. En ik werd ziek in het kamp. Mijn moeder wilde zelf mijn amandelen knippen, maar haar vriendinnen in het kamp vonden dat geen goed idee. Op slinkse wijze ben ik toen het kamp uitgesmokkeld en naar een arts gebracht. Mijn amandelen zijn geknipt, maar het zal vast niet heel professioneel zijn gebeurd.''
Jannie Koelewijn werd geboren in Batavia. Haar vader had de zeevaartschool gedaan en had er zijn werk in de botenwereld. Laan Trivelli, daar woonde het gezin, in het woongebied met andere Europeanen. Tijdens de Japanse bezetting werd het gebied het Tjideng-kamp. In de huizen leefden de moeders met kinderen op een hoop, met vaak meer dan honderd mensen in een huis. Slapen deden ze op de grond, in en op het aanrecht. Kampcommandant Sonei die, naar later bleek manisch depressief was, had de touwtjes stevig in handen in kamp Tjideng. Hij voerde een fel regime. ''Allemaal moesten we buigen voor de Jappen. Deed je dat niet, werd je getrapt, geslagen en geschopt. Of een straf voor 'niet groeten': drie dagen geen eten.''
Met haar moeder, zus en broer, zat Jannie jarenlang in het kamp. ''Mijn moeder heeft ons met veel moeite in leven weten te houden. En ze werd zelf ziek. Ernstig ziek. In haar slechte toestand had ze ons, haar kinderen, verdeeld over haar vriendinnen. Zo waren er drie personen die voor ons zorgden en zelfs zouden adopteren als mijn moeder dood zou gaan. Zo ver kwam het niet, gelukkig. Dan zouden we elkaar misschien nooit meer hebben gezien...''
Jannie's moeder is nog in leven, woont in Rotterdam en loopt tegen de honderd. Regelmatig sprak Jannie met haar moeder over het verblijf in het kamp, maar de laatste tijd kan haar moeder dat niet meer aan. ''Vind ik wel jammer'', zegt Jannie, die in gedachten regelmatig teruggaat naar haar jeugd en de verhalen van haar ouders herkent in de geschiedenisboeken.
Het gezin Koelewijn werd in 1945 herenigd, toen vader Koelewijn zijn gezin terugvond. ''In 1945 tijdens een lange treinreis vanuit Bandoeng had hij zich schuilgehouden op de wc.'' Jannie lacht er om. ''Zo werd hij niet uit de trein gegooid en overleefde hij.''
En hoe ging het verder met vader Koelewijn? ''Hij is verongelukt. Ja, triest. Toen woonde hij inmiddels met mijn moeder in Zeeland, Middelburg. Hij ging even naar het postkantoor en werd geschept door een auto. Een jaar of acht geleden nu.''
Jannie Koelewijn woonde na haar vrijlating uit het kamp enige tijd in Bahrein en in Australië. Omdat haar vader zijn gezin een toekomst wilde bieden kwamen ze naar Nederland, waar ze aan de slag ging als secretaresse.
Jannie trouwde met Theo en het stel kreeg drie kinderen. De jongste woont nog thuis. In Heino, daar waar het gezin een thuis vond. ''Ik vind het wel goed dat ik wat beleefd heb in mijn leven'', aldus Jannie, die allerlei artikelen en boeken over jappenkampen heeft verzameld en gelezen. ''Het geeft je kijk op de wereld. Er zijn landen in de wereld waar van alles aan de hand is. Mensen hier vinden dat de normaalste zaak van de wereld. Maar dat is niet normaal.''
Stentor