Aantekeningen over de Armeniërs
De geschiedenis van de Armeniërs is er een van onderdrukking en vervolging. Een van de oudste Christenvolkeren, veel eerder gekerstend dan Europa, namen zij een bijzondere plaats in Voor-Azië in, geheel omringd door vijandige Mohammedanen. Hun land, het oude Armenië (met de hoge berg Ararat waarop volgens het bijbelverhaal de Ark van Noach moet zijn gestrand), was een uitgebreid gebied, tussen de Zwarte en de Kaspische Zee, op de plaats waar vandaag Turkije, Sovjet-Unie, Irak en Iran samenkomen. Het werd opgedeeld. De huidige Sovjet Republiek Armenië is er maar een deel van, een veel belangrijker deel ligt in Turkije. In het Van-meer op het eiland Aghtamar bouwden de Armeniërs in de 10e eeuw de beroemde kerk, nog steeds een soort symbool voor alle Armeniërs.
De Armeniërs hebben door de eeuwen heen zwaar te lijden gehad, het meest in de periode vlak voor de 1e Wereldoorlog, toen anderhalf millioen van hen zonder meer door de Turken werden afgeslacht, maar ook lang voor dien werden zij om hun geloof vervolgd. Om deze reden mag men hen zeker om hun standvastigheid bewonderen.
Vervolgd om hun Christelijk geloof verlieten tenslotte velen hun vaderland; een groot aantal werd rond het jaar 1500 opgenomen door Perzië (thans Iran). De menslievende Sjah Abbas (ook genaamd Abbas the Great) wist dat de Armeniërs vredelievend waren en goede burgers zouden zijn. Hij wees hun een plaats aan waar zij zich in vrede mochten vestigen.
Dat was Julpha, vlak bij de bekende stad Isfahan. Op den duur ontstond daar een bloeiende Armeense gemeenschap, die tot heden ten dage nog bestaat. Zij behielden hun geloof, hun eigen taal en Armeens letterschrift. Een van hun gewoonten was, dat men uitsluitend onder elkaar huwde.
Vanuit Julpha trokken sommige ondernemende Armeniërs verder, in verschillende richtingen; aangenomen mag worden dat hun goede handelsgeest hen daartoe dreef. Zij gingen te voet of te paard of per ezel door de woestijnen van Perzië en over de woeste gebergten, tot aan de Perzische Golf, waar zij de havenplaats Bandar Buschehr of Bandar Abbas bereikten. Dat was dan een tocht van duizend kilometers. Zij wachtten in de haven op een van de Britse stoomschepen van de P. and O. line, die van hieruit de kustvaart over Zuid-Azië voeren. Zij kochten dan een passage naar Rangoon, Calcutta of Singapore. Maar omdat zij geen woord Engels spraken ging dat boeken van passagiers nogal primitief. De scheepsklerk vulde een biljet in, waarop naam, geslacht en leeftijd werden vermeld. Was de naam soms een beetje te lang of te moeilijk, dan werd die gewoon wat ingekort. Dat gebeurde ook met de naam Boldy, die misschien wel Bodanian kan hebben geluid. Omdat de reizigers geen enkel document bezaten was dit passagebiljet alles voor hen. Het werd als een soort paspoort beschouwd en zodoende bleef ook de soms vervormde naam, hun officële naam.
Na een korter of langer oponthoud in Brits-Indië, trokken velen weer verder, naar het gastvrije Nederlands-Indië.
Dat is nog niet zo vreemd als het lijkt, want de V.O.C. had sedert 1623 een eigen vertegenwoordiging in Perzië, met meerdere vestigingen, waaronder één in Julpha. Het was dus heel goed denkbaar dat zij de Hollanders reeds kenden. Bovendien hebben Hollanders en Armeniërs nu eenmaal veel gemeen. Dit alles kan ertoe hebben geleid, dat zij zich gaarne op Java gingen vestigen.
Op Java, waar veel Armeniërs reeds vóór 1800 waren gevestigd, ontstond op die manier een vrij uitgebreide Armeense gemeenschap, die zich vooral concentreerde op de plaatsen Batavia, Semarang, Soerabaja, later ook nog enkele andere plaatsen. De Armeniërs wisten zich goed aan te passen. Om hun ijver en bekwaamheid als vakman, hun handelsgeest en hun spreekwoordelijke eerlijkheid en rechtschapenheid, waren zij bekend. Zij veroverden zich een goed, velen zelfs een rijk bestaan en geen hunner behoefde ooit de steun van de overheid te vragen. Als ware Christenen hadden zij de gewoonte, landgenoten die in nood verkeerden, bij te staan; zij hadden hun eigen kerk, scholen en verenigingen. Op vele begraafplaatsen liggen hun graven met opschrift in Armeense letters.
Schrijver: D.A. Visker
Bron: Moesson no. 1, 15 juli 1981
source: internet
bijdrage: brush
geplaatst op MSN Indonesië op 8 december 2007 - 5:05 AM