Een poos geleden van Internet gehaald, een artikel uit de Groene Amsterdammer van 16 juli 1997 over de tweede Indo generatie en hun belevenissen, nadat zij zich met hun ouders uit Indonesië in Nederland vestigden. Ik vond dit wel interessant om dit artikel eigenlijk naast de belevenissen van de derde generatie (Moesson 2006) erbij te leggen. Zo krijg je dan een compleet beeld van misschien wel de doorsnee gemiddelde tweede en derde Indische generatie. Nog completer zou het zijn als ook de eerste generatie aan bod zou komen. Helaas weet ik niet of er hiervan artikelen zijn, want veel van deze generatie leven al lang niet meer. Alles wat je ervan gehoord hebt is slechts mondjesmaat omdat zij bewust of onbewust, hierover niet wilden spreken. Ik hoop dat velen van jullie in dit verhaal zich terug kunnen vinden.
tjibertjop
De Groene Amsterdammer van 16 juli 1997
Geen gewone Indische mensen.
Over het oude Indië horen we veel. Maar voor de half miljoen Indo's die hier wonen, is opvallend weinig aandacht. Terwijl zij de grootste gekleurde minderheid vormen. Sinds kort hebben Indo's van de tweede generatie zich verenigd in het Indisch Netwerk. Vijf van hen vertellen over hun motieven. 'Ik had best wel bewondering voor die Molukse kapers.'
door Joost Niemöller
'WAT IK plezierig vond aan het verschijnen van de allochtonen in Nederland was het ogenschijnlijk vanzelfsprekende recht dat ze opeisten om te zijn wie ze waren', vertelt Lucky Oudkerk Pool. 'De Indische groep en een gedeelte van de Surinaamse groep waren vanuit hun koloniale achtergrond zeer Europees georiënteerd, maar in de andere allochtone groepen gold dat juist niet. Als zij die ruimte kunnen vragen, waarom kan ik dat dan niet?'
Wendela Gronthoud: 'In werksituaties was ik vaak afwachtend. En dat werd door Hollanders gezien als initiatiefloos. Ik begon me steeds meer te realiseren dat dat afwachtende iets was waarmee ik was opgevoed. Dat je anderen ruimte wilde geven, niet meteen op de voorgrond wilde treden. Er werd thuis gezegd: je moet je aanpassen. Maar als je te direct zou zijn geweest, zou men zeggen: doe niet zo grof.'
Jim de Vries: 'Je kunt maatschappelijk wel succesvol zijn, maar het gaat uiteindelijk om je persoonlijke welbevinden. Bij mij zaten daar wat steekjes los. Tot ik erachter kwam dat dat te maken heeft met een achtergrond die onderbelicht is gebleven. Ik heb de nodige opleidingen gevolgd, ook in hulpverleningsland. Cursussen, workshops en weet ik veel afgelopen. Aan mezelf gewerkt. Als ik mijn mondje maar wist te roeren.'
Mirjam Moll: 'Door die cursussen werd je gedwongen nog westerser te worden. Dus je raakte nog meer vervreemd van jezelf.'
Wendela: 'Je wist niet dat je het miste.'
Jim: 'Het is heimwee naar het onbekende.'
Linda Leeuwendal: 'Altijd heb je een acclimatiseringverschijnsel. Je bent altijd een ritme te laat. Nederlandse mensen vind ik waanzinnig snel en gevat. Ik vond mijn Indische neven en nichten altijd... Nee, dat mag er niet in!'
WAT LINDA OVER haar neven en nichten wil gaan zeggen, is kennelijk al bij voorbaat zo herkenbaar en beschamend dat het ten onder gaat in bulderend gelach. Het is een soort lachen dat ik als blanke Nederlander vaak moeilijk weet te plaatsen wanneer ik met Indo's te maken heb. Soms is het gewoon het alledaagse bevrijdende, cynische, agressieve, ontspannende weet-ik-veel-lachen, maar ineens kan er achter dat lachen een boodschap schuilgaan die je niet vat. Het heeft iets te maken met het snel corrigeren van zaken die de orde kunnen verstoren. Dat lachen betekent: ho, stop, je bent te ver gegaan, nu ben je grof, nu verbreek je de code. Het is gechoqueerd lachen, er hangt een dreiging in. Maar wat had ik dan helemaal gezegd? Niks toch? Pijnlijk. Je denkt iemand goed te kennen en ergens is dat dus helemaal niet zo. Er gapen hier continenten van verschil. Ik zit met vijf Indo's aan tafel. Generatiegenoten van elkaar en van mij, opgegroeid in hetzelfde Nederland. Beschaafde intellectuelen met interessante banen die hun Nederlands zelfs ietsje correcter uitspreken dan ik dat doe. Zeg maar op z'n Adriaan van Dis'. Niks allochtoons dus, zou je denken, als die meer en minder Aziatisch getinte gezichten er niet waren en als je niet aan een rijke Indische maaltijd zat in een Indisch gedecoreerde eetkamer. Ineens, door zo'n geheimzinnig lachsalvo, voel je je buitengesloten. Terwijl het helemaal niet kwaad bedoeld was. Er moest alleen een rimpeling worden gladgestreken. Dat gaat vaak nog ongemerkter dan gelach. Bijvoorbeeld door middel van dit soort dialogen:
Jim: 'Er waren momenten dat ik totaal van slag raakte als ik met een Indo en een Hollander te maken had, in bijvoorbeeld een werksituatie. Dan had je twee codes. Je Indische kant geneert zich bijna en je Hollandse kant zou er nog een schepje bovenop willen doen, qua grofheid.'
Linda: 'Ik vind dat heel persoonlijk. Dat geldt niet voor ons allemaal, hoor.' Meteen vallen de anderen in en leiden het gesprek verder af van wat kennelijk een brandhaard had kunnen worden. Ik had het ook ter plekke niet eens in de gaten en het was heel goed mogelijk dat mijn tafelgenoten zich niet bewust waren van wat er gebeurde. Pas toen ik later de band afluisterde, kwam ik die momentjes tegen waarop er iets bloot leek te komen liggen, er misschien wel een conflict in de lucht hing. Met enkele soepele bewegingen werd daarop geroutineerd de lucht geklaard.
Jim de Vries, van beroep supervisor, schreef voor het vaktijdschrift Supervisie in Opleiding en Beroep een artikel waarin dit soort sociale mechanismen aan de orde komen. Hij benoemt het met Indische begrippen als aloes (verfijnd), en kasar (grof): 'Vanuit de Indische adat (conventies, gedragscodes) zijn veel Hollandse gedragingen pijnlijk kasar.' En: 'In de Indische wereld wordt er bij voorkeur van uitgegaan dat de leden zich aloes gedragen. De harmonie mag niet verstoord worden. Wie de adat overtreedt, toont geen respect voor de harmonie. Door de overtreder met alle hormat (eerbied, respect) tegemoet te treden, wordt hem de gelegenheid geboden de harmonie alsnog te respecteren.'
IEDER LID van de groep heeft natuurlijk zijn of haar eigen verhaal als het erom gaat wat dat betekent: een tweede-generatie-Indo te zijn in Nederland. Al zijn de overeenkomsten misschien nog wel frappanter.
Linda: 'Het speelde als ik thuis was, bij mijn ouders. Op verjaardagen, waar altijd ontzettend veel Indische mensen kwamen. Mijn ouders vierden de verjaardagen voor de Nederlandse kennissen altijd apart van de Indische kennissen. En de Indische verjaardagen waren natuurlijk altijd veel gezelliger. Op een gegeven moment ging ik antropologie studeren en toen kwam voor het eerst het besef dat ik sporen droeg van een andere cultuur. En dat ik daarom ook altijd een buitenstaanders evoel had gehad. Ik wilde mijn proefschrift schrijven en ik had heel veel moeite om dat op mijn manier gedaan te krijgen. Ik ben toen gaan werken. Heel toevallig brachten mijn ouders mij op de stichting Pelita, die oorlogsgetroffenen uit Nederlands Indië begeleidt. Daarvoor hadden ze rapporteurs nodig die mensen interviewen. Het was fascinerend om op zo'n grote schaal Indische mensen te ontmoeten, van verschillende pluimage en leeftijdsgroepen, komend uit verschillende gebieden van Indonesië. Met allemaal diezelfde rode draad in hun leven: de oorlog, de onafhankelijkheidstrijd erna, oftewel de Bersiap-tijd, de emigratie naar Nederland, de integratieproblematiek. Dus ik kreeg als het ware op een presenteerblaadje mijn roots aangeboden.'
Lucky: 'Wat je vaak hoorde: Indië bestond niet meer. Een groot gedeelte van mijn familie is ook nooit meer terug geweest. Maar zeker bij mijn ouders was er wel behoefte om terug te gaan naar het land van hun jeugd. En ze wilden dat heel graag delen met hun kinderen. Ik kan me ook nog wel herinneren dat je uitgescholden werd op school, door de plaatselijke inheemsen. Dan was het "neger". Of "bonen". Kinderen onder elkaar hebben niks heftigers dan dat. Ik kwam niet geschokt thuis. Naarmate het aantal kleurlingen in Nederland toenam, werd je een van die velen. Het is voor mij een politieke keuze dat je dat gaat gebruiken. Ik werk nu bij de stichting Interculturele Jeugdzorg Amsterdam, die bewust een keuze heeft gemaakt voor het aannemen van allochtoon personeel. Toen ik daar anderhalf jaar geleden werd binnengehaald, werd er gezegd: die Lucky is toch geen allochtoon! De algemene mening is dat wij een onderdeel zijn geworden van de blanke dominantie. Maar juist omdat er andere allochtone groeperingen zijn, kan mijn Indisch-zijn nog meer geprofileerd worden.'
Wendela: 'Ik was altijd het enige Indische meisje. In de klas, op straat. Wat in mijn geval parten speelde was dat je niet de bescherming had van een grote familie waar je in kon wegduiken. Ik was ook in het gezin alleen, omdat ik een nakomer was. Ik behoor tot die groep die werd uitgescholden. Het geijkte "pinda pinda poepchinees". En ik had niet het alerte, wat misschien Lucky had, om me te verdedigen. Zoals ik ook al heel snel volwassen sprak, van huis uit. Je hoorde gewoon keurig te praten. Ik ging studeren en kreeg een kind. Mijn partner, blond haar, blauwe ogen, nam me eens mee naar de Pasar Malam. Daar lag voor mij wel wat gêne over. Ik was er als kind wel eens geweest, maar in onze familie deed je dat niet echt, die Pasar. Ik vond het een openbaring. Toen kwam ik in aanraking met een vereniging die belangen behartigt van Indische Nederlanders die de Japanse bezetting en de Bersiap hadden meegemaakt. Ik kwam veel oudere Indische Nederlanders tegen, die het maatschappelijk allemaal niet zo goed voor mekaar hadden als mijn ouders. Die hadden hun trots, wilden het er niet over hebben. Er is denk ik vaak sprake geweest van een afgebroken schoolopleiding van de jonge jongens die op school zaten toen de oorlog uitbrak. Daarna was het vaak een moeizaam bestaan met kleine baantjes. Dat soort zaken. Ik heb het vermoeden dat dat strijdig is met het beeld dat de Hollanders hier zo graag willen vasthouden. Zo van: het is allemaal wel goed gekomen met die Indische groep.'
Lucky: 'Toen de generatie van mijn ouders naar Nederland kwam, moesten ze aan de staat opgeven wat hun spaargeld was. En de eerste opdracht was: dat maakt u dan maar op. Ook toen ze ondersteuning kregen voor bijvoorbeeld de woninginrichting, moest dat tot de laatste cent terugbetaald worden.'
Wendela: 'Ik ben nu coördinator voor een project voor allochtone ouderen in Amsterdam. Daar houd ik me vooral bezig met Turkse, Marokkaanse en Surinaamse ouderen. Wat ik grappig vind: als je aan een Nederlander vertelt dat je Indisch bent, krijg je vaak als reactie: ja, je bent wel donker, maar dat hadden we niet gedacht. Terwijl Turkse of Marokkaanse collega's het meteen zien.'
Mirjam: 'Wij zijn in het oosten van het land terechtgekomen, in Goor. Daar waren wij het enige gezin met een kleurtje. Daar werd je toen nog gepest zoals in Amsterdam waarschijnlijk vijftien jaar eerder gebeurde. Ik had dan nog het voordeel dat ik lekker licht was. Ze wisten niet wat je was. Italiaans, Frans, Spaans? Heel identiteitloos. En dan heet ik Mirjam, dus dat gaf de schijn van joodse identiteit, wat me ook wel werd aangemeten. Dat liet ik maar. Je kunt jarenlang als een kameleon door het leven gaan, maar dat houdt op een gegeven moment op. Ik heb fiscaal recht gestudeerd. Ben alleen niet als zodanig werkzaam. In dat hele bewustwordingsproces heb ik besloten opnieuw te gaan studeren. Kunstgeschiedenis deze keer.'
Jim: 'Als je kijkt naar mijn familie. De een, uitgesproken donker, de ander hartstikke licht. Er is zo'n verscheidenheid. Hoe definieer je jezelf? Daar komt dan een stuk onzekerheid vandaan als anderen je anders gaan definiëren dan je je voelt. Als iedereen tegen jou gaat zeggen: waar kom jij vandaan, wie ben je? Nu ben ik relatief licht. Maar als zesjarig jongetje was ik "die zwarte". En dat in Amsterdam. Mijn reizen naar Indonesië hebben veel verhelderd.' Met zo'n kleine half miljoen vormen de Indo's de grootste allochtone groep in Nederland, op de voet gevolgd overigens door een groep waarover je nog minder hoort: de in Nederland woonachtigen van Duitse afkomst. Er wonen ongeveer twee tot drie keer zoveel Indo's in Nederland als Surinamers, Turken of Marokkanen. De meeste (media-)aandacht gaat naar de laatste drie groepen. Die presenteren zich dan ook het duidelijkst. Hoewel relatief veel Indo's nog steeds in Den Haag wonen en daarnaast bijvoorbeeld in de buurt van Arnhem, valt vooral de geografische spreiding op. Die is veel sterker dan bij de Surinamers, Turken of Marokkanen. De Nederlandse overheid heeft dan ook bewust een rigide spreidingsbeleid uitgevoerd. Dat leidde al snel tot assimilatie - zeg maar: het onzichtbaar maken van de groep.