Deze had ik nog ergens liggen..Daniël Arends (
webpluk)
Daniël Arends (32) ‘Rijstkakker’ uit ’t Gooi, wordt gezien als de coming man van het Nederlandse cabaret. Dwars, ontregelend en soms zélf in verwarring. Over het nut van een zoektocht naar zijn biologische ouders en zijn talent. ‘Het is ook gewoon doodordinaire faalangst.’
Daniel Arends was dit jaar genomineerd voor de Neerlands Hoop Cabaretprijs, ‘voor die veelbelovende theatermakers die het grootste toekomstsperspectief hebben’. In 2006 won hij zowel de jury- als de publieksprijs van theaterfestival Cameretten. Zijn tweede voorstelling
Geen excuses (2008) kreeg her en der nog stevige kritiek (‘maakt de verwachtingen niet waar’), maar zijn huidige show
Blessuretijd wordt unaniem lovend ontvangen – van de Volkskrant en NRC tot De Telegraaf. Theo Maassen verklaart fan van hem te zijn, noemt Arends’ werk ‘griezelig goed’ en voorspelt dat hij ‘tot de allerbesten gaat horen’. Michiel van Erp, die met
Erop of eronder een film maakte over Comedytrain, het gezelschap stand-upcomedians waartoe Arends al acht jaar behoort, zegt: ‘Iedereen wees me op hem. Hét grote talent bij de jongere garde is Daniël Arends.’
Zelf zegt Arends: ‘Ik ben ook wel een soort van tevreden nu, met wat ik heb bereikt. Om iets te moeten laten groeien moet het langzaam gaan.’ En direct daarna: ’dat klinkt allemaal leuk, maar alles wat ik erover zeg is vooral een excuus om niet aan de bak te gaan. Ik weet heel goed wat ik moet doen.’
Waarom? ‘Het is ook doodordinaire faalangst, hoor. Veel mensen zijn bang voor hun talent. Ik ook. Het is net als met geluk. Zo’n moment waarop je je heel gelukkig voelt, en dat langs je ziel schuurt. Omdat je weet: vanaf hier kan het alleen maar slechter. Het aantal en het soort mensen dat mij goed vindt, is beheersbaar. Ik word nu nog begrepen zoals ik het bedoel. Zodra het te groot wordt, gaan ook mensen met wie ik het niet eens ben me waarderen. Ik wil graag controle hebben over het soort artiest dat ik word.’
‘Misschien weet ik beter wie ik als kunstenaar wil zijn, dan wie ik echt ben. Ik zou me graag aansluiten bij het rijtje mensen dat ik bewonder. Theo Maassen, Hans Teeuwen, Eric van Sauers. Als ik echt heel hard werk zit dat er nog in. Ik heb me laten misleiden door de heersende opinie dat alleen cabaretiers die hun mening ventileren iets te vertellen hebben. Ik wilde net iets te graag serieus genomen worden. Het liefst maak ik mooie dingen die over alles en niets gaan. Zoals Teeuwen dat kan, of De Jeugd van Tegenwoordig.’
In zijn eigen voorstellingen typeert hij zijn eigen generatie, de begin-dertigers. ‘Tegenwoordig is het heel hip om je identiteit te ontlenen aan wat je vindt.’ Of: ‘Jezelf zijn is een vrijbrief om maar alles te doen wat je wilt’. En: ‘Respect is verworden tot elkaar met rust laten.’
Theo Maassen zegt: ‘In het dagelijks leven is Daniël ook een pestkop’. ‘Inderdaad, ik voel me erg thuis in Toomler, waar we met Comedytrain optreden, dé plek voor haantjesgedrag. Ik ben gespecialiseerd in tof doen voor mijn vrienden.’
Michiel van Erp wilde zijn film over Comedytrain rond jou centreren. Uiteindelijk kom je er alleen zijdelings in voor. Hij zegt: ‘Ik heb er een jaar rondgelopen, maar Daniël totaal niet leren kennen.’ ‘Dat klopt, we hadden een slechte klik. Ik denk dat we elkaar niet echt mochten. Dan hou ik het contact af.’
De meeste cabaretiers zijn pleasers, zei Maassen. ‘Maar Daniël is niet loveable.’ ‘Ik ken zo’n beetje alle comedians van Nederland. Stuk voor stuk staan ze op een podium omdat ze ooit iets tekort kwamen. Aandacht, liefde. Het heeft altijd met tragiek te maken. Je zier er, op Theo Maassen na, zelden een gelukkige, mooie man, die écht heel goed is. Goede comedians herkennen de dag dat ze weer quitte staan. Slechte artiesten blijven maar halen.’
Waar had jij tekort aan? ‘Ik heb al mijn hele leven het gevoel dat mijn hoofd op hol slaat. Dat het in de fantasie prettiger is dan het dagelijks leven. Het is fijn dat dat gehoord wordt.’
De amateurpsycholoog zou zeggen: Je bent ooit afgestaan door je eigen ouders en nu zoek je een podium om wel gezien te worden. ‘Wat denk jij? Ik heb geen idee. Ik ben vrij streng op mezelf en voel me niet gemankeerd of gefrustreerd. Maar het zal er ongetwijfeld iets mee te maken hebben. Toch?’
Daniël Joko Arends is drie maanden als hij wordt geadopteerd door een echtpaar uit ’t Gooi, samen met zijn biologische halfzus, die een jaar ouder is. Ze delen dezelfde Indonesische moeder, die hen bij een kindertehuis in Jakarta bracht. Het onderwerp adoptie is even vaak wel als niet aanwezig in zijn werk. In interviews is Arends er terughoudend over. Hij wil niet ‘die bruine man met microfoon’ zijn ‘die een brug slaat tussen twee culturen’. Zegt: ‘Met geen van de cabaretiers die dat doen, heb ik iets. Behalve met Eric van Sauers. Hij is toch ook een soort neger die prachtige voorstellingen maakt die daar helemaal niet over gaan?’
Tegelijkertijd speelt hij in shows met het onderwerp afkomst. Uit
Geen excuses: ‘Kinderen die neem je niet, die koop je’. Uit
Joko 79: ‘Er zijn mensen die trots zijn op hun afkomst. Zó dom. Dat je als individu zo weinig hebt bereikt dat je dáár maar trots op bent’. Uit
Blessuretijd: ‘Ik ben aangeschaft door twee mensen uit ’t Gooi. Ik ben een rijstkakker’.
Hij groeit ‘heel normaal’ op. ‘In een kakdorp (Bussum), met lieve, degelijke ouders.’ Zijn vader is luchtverkeersleider op Schiphol, zijn moeder werkt voor het omroepvakblad
Broadcast Magazine. Arends hockeyt bij Gooische, doet een halfslachtige poging arts te worden (‘Dat is een logisch traject in ’t Gooi: medicijnen studeren, drie ton verdienen, een gezin stichten’) en waakt ervoor dat hij wordt gepest op school. (‘De behoefte om anderen voor te zijn is daar gegroeid – grappiger, eerder, manipulativer’).
Hij is 18 jaar als zijn ouders hem en zijn zus meenemen naar Jakarta en het weeshuis waar ze vandaan komen. Als hij Cameretten wint, gebruikt Arends het prijzengeld voor een vlucht naar Indonesië. Daarna bezoekt hij het weeshuis geregeld, maar op zoek naar zijn biologische ouders gaat hij nooit. Nu: ‘Het lijkt me heel leuk om ze te ontmoeten. Maar elke keer dat ik in Jakarta ben lijkt het of ik iets beters te doen heb. Voordat ik vertrek zeggen mijn ouders: ‘Als je het wilt, doe het dan, straks kan het misschien niet meer.’
Het is lastig voor te stellen dat je niet op zoek gaat, zeker als je toch in Jakarta bent. ‘Het hoort bij de dingen waarvan ik denk dat ze altijd nog kunnen. Ik voel helemaal niks bij mijn biologische ouders. Hooguit een soort ontroering dat de mensen uit wie ik ben voortgekomen zich ook ergens bevinden. Hun verhaal lijkt me duidelijk: ze konden het financieel en mentaal niet aan. Het zullen niet de meest ontwikkelde en beschaafde mensen zijn. En mijn vader is vast ook niet de koning van het veilig vrijen.
Maar ze zullen het toch niet slecht hebben bedoeld? Die adoptie is voor mij op geen enkele manier kwetsend geweest. Het lijkt mij moeilijker een kind af te staan, dan het te houden.’
Waarom ging je na die eerste keer terug naar het weeshuis? ‘Om te zien waar ik vandaan kom. Dat wil ieder mens toch weten?’
Maar waarom ga je dan niet naar je biologische ouders? ‘Ik geef toe dat dat raar is. Kennelijk is het niet belangrijk genoeg. Ik ben niet bang dat ze me zullen afwijzen. Als ik naar Jakarta ga neem ik altijd mijn geboortecertificaat mee. Mocht ik op zoek willen gaan, dan kan dat. Ik ben er niet uit of het zo zwaar is, dat ik het niet doe, of zo licht. Het voelt nu heel licht. Alleen als ze allebei dood blijken te zijn ben ik teleurgesteld.’
Hoe denkt jouw zus erover? ‘Dat weet ik niet. Ik spreek haar sowieso niet heel vaak. Laatst gaf ik haar een volledig verzorgde reis naar Indonesië cadeau, met haar gezin. Maar ze wil liever ergens anders naartoe.’
Hoe is jullie adoptie gegaan? ‘Ik vermoed dat mijn ouders op een lijst stonden en dat er werd gezegd: ‘Er kunnen elk moment kinderen vrijkomen, zorg dat je in de buurt bent.’
Je weet het niet precies? ‘Je adoptieouders naar dat soort dingen vragen lijkt erg op met je ouders over seks praten. Het is ongemakkelijk. Ze geven me de ruimte om dergelijke intieme gevoelens zelf te ervaren. Dat vind ik heel liefdevol.’
Een adoptiekind is altijd bezig te bewijzen dat-ie geen miskoop is, zeg je in je voorstelling. ‘Ik heb geen moment aan hun liefde getwijfeld. Het enige wat ik voel is dat ze voorzichtiger met me zijn omdat ik hun eigen kind niet ben. Zoals je met de spullen van een ander ook voorzichtiger bent, zeg ik in mijn show. Ze zijn overbezorgd. Ik mocht nooit te laat thuiskomen. Laatst wilde mijn vriendin wegrijden op haar nieuwe fiets en hoorde ik mezelf vragen: ‘Heeft-ie handremmen of moet je achteruit trappen?’ Dat was mijn moeder die sprak.’
Waarom ging je als 19-jarige naar een psycholoog? ‘Omdat ik mijn huiswerk niet wilde maken.’
Daarvoor moet je naar een psycholoog? ‘Dat hoorde bij de overbezorgdheid van mijn ouders. Ze stuurden me er op preventieve basis naartoe. Zo van: misschien heeft het wel iets met die adoptie te maken.’
Acht jaar later ging je weer. ‘Dat was een onderhoudscheck. Ik ging meedoen aan Cameretten, hoopte dat ik zou winnen en verwachtte dat mijn carrière daarna steviger zou worden. Als er dan iets scheef zit, groeit het ook scheef mee. Maar uiteindelijk geef ik mezelf niet genoeg aan zo iemand om echt ergens te komen. Misschien had ik gehoopt dat ik dat wél zou durven.’
Theo Maassen zegt: “De vraag is of de bezieling blijft, nu hij zijn taslent heeft ingelost.’ ‘Ja natuurlijk. Ik hoop dat ik prijzen win, maar buiten dat moet ik mijn grenzen verleggen. Anders ga ik vreten en drugs gebruiken. Uiteindelijk is het zo: Als je precies doet waar je in gelooft, heb je niets te vrezen. Dan zal het je worst zijn of je verkeerd wordt begrepen. Als ik mijn kontje wil laten zien, doe ik dat toch lekker? Dat idee.’
Uit een interview in Volkskrant Magazine van 5 nov. 2011
Door Antoinnette Scheulderman