Bronnen: zie deel 1.
De ondergang van de VOC.
's Werelds grootste handelsonderneming met enorme bezittingen in Azië en duizenden werknemers ging aan het eind van de 18de eeuw failliet.
Lange tijd heeft men gemeend dat corruptie en andere malafide praktijken als de voornaamste redenen moesten worden beschouwd, maar de veranderde marktverhoudingen en vooral de toenemende concurrentie van de Engelsen en de Chinezen werden de VOC mede noodlottig.
De compagniedienaren die zich schuldig maakten aan kleine illegale praktijken werden door de bewindhebbers oogluikend de hand boven het hoofd gehouden en hun extra inkomsten werden gezien gezien als aanvulling op hun karig loon, alleen de uitwassen werden krachtig bestreden, echter met weinig resultaat.
Tijdens zijn inspectie van Suratte in 1695 klaagde inspecteur Paulus de Roo steen en been over de tegenwerking die hij lokaal ondervond en voordat hij zijn bevindingen aan hogerhand kon rapporteren stierf hij een misterieuze dood, hoogstwaarschijnlijk door vergiftiging naar algemeen werd aangenomen.
De compagnie was in de loop der tijden een geldverslindende onderneming geworden en de Nederlanders moesten hun bezittingen verdedigen tegen de inheemse vorsten en de Engelse concurrenten en derhalve werden nog meer ambtenaren en nog meer soldaten naar Azië gestuurd.
Omstreeks 1625 had de VOC nog geen 8000 Europese en Aziatische dienaren maar in 1780 was hun aantal al gestegen tot 27.000 man, hetgeen de kosten schrikbarend deed stijgen, terwijl de inkomsten daalden.
Het specerijen monopolie bracht minder voordelen op, want de Europese consument kreeg meer interesse voor Indiaas textiel en Chinese thee en de Engelsen overvleugelden de Nederlanders in India en China.
De VOC verloor veel invloed in Suratte, Malabar, Coromandel en Bengalen, maar breidde haar macht uit op Ceylon en deze verschuivingen maakten van de VOC veel meer een bestuurder dan een koopman.
De eisen van zo'n inmens groot bedrijf, een ondoorzichtige boekhouding van 5 verschillende vestigingen in Nederland, de verre reisafstanden, dat alles werkte in het nadeel van de continuering van de VOC en bovendien werd ze kwetsbaar door haar smalle financiële basis, want het oorspronkelijk aandelenkapitaal van bijna 6,5 miljoen gulden was nooit uitgebreid. Immers, in financiële nood, maakte de VOC gebruik van kortlopende leningen van soms wel 20 miljoen gulden.
En dit wreekte zich tijdens en na de Vierde Engelse Oorlog die in 1780 uitbrak.
De Engelsen kaapten een groot aantal rijkbeladen schepen en namen verschillende vestigingen in Azië in bezit en de Nederlandse handel lag bijna twee jaren compleet stil en de schulden stapelden zich op voor de VOC.
Zij hoopten dat een forse overheidssteun hen uit de problemen zou helpen en die kreeg zij ook van de Staten Generaal. (Noot van de editor: Waar ken ik toch deze situatie van anno 2009/2010???)
Ondergang van de VOC zou immers een ramp betekenen voor de steden waar zij de vestigingen hadden.
Als tegeneis werd bedongen dat het bestuur van de VOC geheel gereorganiseerd zou worden, maar de VOC bleef gevangen zitten in een vicieuze cirkel, want ondanks de steun van "overheid" had de VOC zelf te weinig geld om het bedrijf door te laten werken op basis van inkoop en verkoop. Met andere woorden: Halen is betalen en het betalen kon niet, dus werd er ook niet gehaald en niets verkocht.
Einde 1799 werd het mammoetbedrijf genationaliseerd en de Staat nam alle schulden en bezittingen over.
Einde en tevens laatste deel.